Sayfadaki görseller
PDF
ePub

numero senario fratrum de Wermonda, fratres illi, freti consilijs Prioris in yzelsteen, ad quem visitatio loci de Wermonda praedicti de iure et consuetudine oris [sic] pertinebit, de suis uel de domo yzelsteyn, praeter Priorem eiusdem loci, quemcunque voluerint poterunt illi de Wermonda eligere in Priorem; qui quidem electus Priori de yzelsteyn profitebitur, et confirmabitur ab eodem, ipseque Prior electus et confirmatus suos deinceps recipiet nouitios. Quod si praedicti sex uel saltem horum sanior et maior pars in praesentia Prioris de yzelsteyn in unam personam eligendam nequiuerint concordare, quemcunque ipsis tuuc Prior de yzelsteyn qui pro tempore fuerit, unanimi consensu conuentus sui uel saltem sanioris et maioris partis, eis praefecerit, nosque sigillatis litteris uel aliter hunc dignum iudicaverimus, absque contradictione aliqua ipsis de Wermonda confirmabitur in Priorem. Hanc regulam volumus obseruari usque ad plenum conuentum, scilicet numero habito tredecim monachorum: tunc regulariter iuxta ordinis instituta eligent, Priore tunc existente humiliter cedente et cum suis commonachis simpliciter ad electionem regularem procedente. Item horum omnium et singulorum pleniorem correctionem et emendationem ac ordinationem cum consensu Prioris in yzelsteyn et deuoti fundatoris, domini Johannis praedicti, auctoritate Capituli generalis, usque ad duas proximiores visitationes in yzelsteyn inclusive nobis reservamus. Datum sub appensione nostri sigilli in Monasterio Campensi, anno Domini MCCCC duodecimo, in profesto Martini episcopi et Confessoris.

Loco sigilli.

b. Den 25 Julij 1415 regelt de abt van Camp, (Coloniensis diocesis) de klooster visitatie van drie zijner onderhoorige conventen: IJsselstein, Warmond en Zibekelo in Overijssel ').

c. Omstreeks 1417 kwamen de bewoners dezer drie conventen in nog nadere betrekking. Zij verlangden, in de orde blijvende, eene soort van afzonderlijke congregatie uit te maken, die zij colligatie noemden. Bij het onderhouden van den Bernardijner-regel zou men

1) Leidsch Archief. De opgaaf van den Inventaris bl. 244 is onjuist.

eenige bijzondere voorschriften van nog strenger aard in de drie gestichten verpligtend maken en daartoe het onderlinge en onmiddelijke opzigt der drie daarbij betrokkene Prioren meer doelmatig inrigten. Den 5 Julij 1417 draagt de generaal-overste der orde aan twee abten de taak op, om het plan dezer verlangde colligatie te onderzoeken, en naar bevind van zaken te regelen. Wie waren die twee abten? op de eerste plaats die van Camp, Coloniensis diocesis, de andere die van Gods-schole bij Aurich in het diocees van Bremen, zooals er insgelijks uitdrukkelijk bij staat. d. Den 16 Mei 1418 wordt de colligatie met hare statuten goedgekeurd door die beide abten, waarbij die van Camp altoos vóórgaat. Het valt hier bijzonder in het oog, dat de andere, bijgevoegde, abt uit een geheel vreemd diocees (van Bremen) is, en die van Klaarkamp (welke van hetzelfde diocees was als alle drie die kloosters het Utrechtsche) niet eens genoemd wordt noch als mede-onderzoeker, noch zelfs als adviseur; nog veel minder wordt een woord gerept van de omstandigheid, dat zijne jurisdictie buiten werking zou wezen bij het tot stand komen van deze colligatie, welke toch inderdaad eene diep ingrijpende verandering veroorzaakte in de regeling der betrokkene conventen. De abt van Klaarkamp had derhalve niets te doen met het bestuur der kloosters van Zibekelo, IJsselstein en Warmond.

De stukken van 1417 en 1418 zijn in het oorspronkelijk Latijn uitgegeven door Lindeborn'), woordelijk overgenomen door van Heussen 2), en in 't Hollandsch

1) Hist. Ep. Daventr. pp. 399–412. 2) Hist. Ep. Daventr. pp. 148-152.

vertaald door van Rhijn '). Maar zelfs bij dat overnemen en vertalen schijnen van Heussen en van Rhijn hunne misvatting, het gedurig verwarren van Camp met Klaarkamp niet bemerkt te hebben.

Het ontstaan dier dwaling is welligt volgender wijs te verklaren in de oude oirkonden enz. wordt menigmaaal gesproken van den Abbas Campensis zonder nadere aanduiding; als onze Nederlandsche schrijvers die bewoording ontmoetten, dachten zij allereerst aan de abdij van Klaarkamp, omdat a. deze werkelijk de oudste der Bernardijner-abdijen in Nederland was (gesticht omstreeks 1165), b. hare abten op de Friesche landdagen eene voorname plaats" bekleeden 2), en c. verscheidene andere conventen in Vriesland en Groningen uit haar hun oorsprong hadden ); daarentegen heeft men niet genoeg in aanmerking genomen, dat Camp bij Rheinberg a. nog ouder ') was (gesticht in 1122), en b. een veel aanzienlijker getal conventen onder zijn toezigt en jurisdictie had 5),

J. W. L. SMIT.

1) Oudh. v. Deventer bll. 644-649 (II® Dl. ыll. 256-273 der Oct. ed.) 2) Moll. a. w. Dl. II. 2° St. bl. 20.

3) Ald. bl. 21.

4) Zie Miraeus en Knippenbergh, t. aa. pp.

5) Miraeus (Chron. Ord. Cist. p. 32), die van niet minder dan omtrent zeventig gewaagt.

VRAGEN.

Huis te Wognum genaamd de 11000. Volgens het Necrologium Dioecesis Harlemensis 1) woonde er in gezegd huis te Wognum een pastoor van Lammertschagen, genaamd PETRUS CORNELII, die gestorven is op 21 November 1663. Is dat huis thans nog bekend; kan dáár de huiskerk geweest zijn der katholieken van Lammertschagen; van waar die naam?

De Acten van den Haarlemschen Bisschop van Nieuwland. Toen Bannius ao 1635 naar Gend ging, was voor hem ор de minute pro memoria Domini J. A. Ban" 2) ook het volgende genoteerd: Eximius 1). Janssenius conveniat Florentium Verhaer, nqui dicitur habere acta Episcopi Harlemensis a Nova Terra” Florentius Verhaer is omstreeks 1578 in Holland enz. geweest, 3) en kan toen die Acta hebben medegenomen. Het is mij nog niet gebleken, wat de uitslag geweest is van het onderzoek, waartoe Bannius last had; maar kan deze bijzonderheid ook iets toebrengen ter opsporing van die Acten?

Boeken en geschriften van Augustinus Alstenius Blommert. Deze Haarlemsche Kanunnik ) heeft bij codicillaire dispositie van den 1 October 1659 aan den toenmaligen Pastoor van Velsen, Wijnandus van Wijningen, (die aldaar 4 Nov. 1666 overleed) vermaakt alle mijne boecken, soo gedruckte als geschrevene, ge"bonden ende ongebonden, alsmede alle mijne schriften ende "papieren tot mijne studie behoorende."

Waar mag die collectie heen gestoven zijn? Te Velsen is thans noch oud archief noch oude bibliotheek aanwezig.

Zoogenaamde Heidensche kerk te Westwoud. Boven den ingang van de thans protestantsche kerk van Westwoud staat een jaartal [?] 333 op den steenen deurpost. In de Oudheden en gestichten van Amstell. Noord-Holl. en West-Vriesland, pag. 490-93, zijn verschillende gissingen te vinden, waardoor men dat cijfergetal op de eene of andere wijze zoekt te verklaren, als het jaartal van stichting dier kerk. Naar aanleiding echter van een artikel

1) Katholiek. dl. 60 pag. 2) Zie boven pag. 33.

348.

3) Ibid. p. 20. 4) Ibid. p. 41.

in het Keulsche Organ für christliche Kunst 1), over steenhouwers-
of metselaarsmerken, waag ik hier nog deze gissing: of we soms
in dat 333 eenvoudig zulk een merk moeten zien? Er moet, naar
het zeggen van den koster, vroeger nog op eene andere plaats
in den kerkmuur een andere steen met dergelijk teeken gemetseld
zijn geweest. Welligt behoorden, in een ouderen bouw, beide
steenen bij elkander.
J. J. G.

NASCHRIFT OP HET ARTIKEL OVER PASTOOR

JAN ALBERT BAN.

Ondanks veel nasporingen hebben wij nog geen portret van Ban zelfs maar vermeld gevonden; wij geven dan hier het gedicht door Barlaeus op zijne afbeelding gemaakt, 2) zooals het gevonden wordt in de uitgave der Poëmata van Barlaeus, Amsterdam bij Blaeu, 1655:

In effigiem Alberti Barnii, juris consulti et musici summi.

Qui Themidem ad leges, cantum revocavit ad artem
Bannius, hoc vultu conspiciendus erat.

Muta sonos numerat facies. Cantare videntur
Omnia, frons, oculi, dextera, labra, genae.
Sic reor audiri Cherubinos inter et ipsos
Angelicos aliquid discere posse choros.
Scilicet in verbis vis est inventa canenti.

Hoc plus antiquis Musica nostra sapit.
Laetitiae dator in terris, cantillat in astris

Quoque homines olim, jam canit ore Deum.

Van pastoor Coster 3) is ons een portret onder de oogen gekomen met een vers er onder, geteekend J. A. B. Deze letters zijn te duidelijk en het vaersjen" is te welgemeend", om hier niet nog een plaatsje te mogen vinden.

O wacker breyn! waer in de Hemel had gegeven
Gheleertheyd ende Deucht. Waer door ghy in uw leven
O COSTER! waert by God en Menschen wel bemint;
En om uw trouwe vlyt der zielen hoogh besint.
Uw suyvre gheest die leeft by God. En op de Aerde
Daer leeft uw goede Naem, en spreekt u hooge waerde
Van God-geleertheyd en van Taalen en Musyck:
Het minste heeft de Aerd': het meeste 't Hemelryck.
J[AN] A[LBERT] B[AN].

J. J. G.

1) 1872 No. 5 pag. 49. Ueber die Steinmetz-Zeichen enz. von Fr. Schneider.

2) Zie boven pag. 59.

3) Ibid. pag. 51-53.

t

« ÖncekiDevam »