Sayfadaki görseller
PDF
ePub

HET APOSTOLISCH-VICARISSCHAP

VAN

JOANNES VAN BIJLEVELT.

I.

-

Bij den aanvang der vorige eeuw was de Katholieke Kerk der Hollandsche Zending in een allertreurigsten toestand. Naauwelijks was zij begonnen te verademen en door Gods zegen weder krachtig op te leven, of eene nieuwe vreeselijke wond werd haar geslagen door de rampzalige scheuring van het Jansenisme, dat haar ongetwijfeld den ondergang nabij zou gebragt hebben, hadde God niet op zigtbare wijze zijne Kerk bijgestaan. Het tijdperk waarvan wij hier de geschiedenis uit de voorhanden zijnde echte bronnen, waaronder vooral de Archieven van den Apostolischen Vicaris J. van Bijlevelt en van diens vriend en raadsman C. P. Hoynck van Papendrecht, Vicaris-generaal van den Kardinaal d'Alsace, Aartsbisschop van Mechelen gaan behandelen, is tot dusverre niet zeer bekend en toch allerbelangrijkst, zoo om den zwaren strijd, dien onze vaderen tegen allerlei vijanden, voor het behoud van het dierbaar pand des geloofs gestreden hebben, als vooral om de zigtbare bescherming van God, die door zooveel moeijelijkheden en gevaren heen de Kerk van den H. Willibrordus niet alleen als door een wonder heeft bewaard, maar zelfs gebragt heeft tot dien gelukkigen toestand, waarin wij ons dankbaar mogen verheugen.

Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. le Decl.

11

Het is bekend, hoe bij de Breve van Paus Clemens XI dd. 7 Mei 1702 de Apostolische Vicaris PETRUs Codde wegens zijne Jansenistische gevoelens en weigering om het formularium van Alexander VII te onderteekenen, in zijn Vicarisschap geschorst werd en in zijne plaats THEODORUS DE COCK Pastoor te Leiden tot Provicaris over de kerken van Holland werd aangesteld; hoe daarop de storm losbrak en de noodlottige scheuring, die tot dusverre nog altijd gehuicheld had zich aan de uitspraak des Pauzen te zullen onderwerpen, het masker afwierp. Toen toch kwamen de aanhangers van Codde in openlijk verzet tegen de beslissing van den H. Stoel, weigerden den Provicaris te erkennen en dreven hunnen opstand zóó ver, dat zij van de Staten een plakkaat tegen den Provicaris uitlokten, hetwelk de Kerk aan de willekeur harer vijanden overgaf, haar vrij en zelfstandig bestuur belemmerde en de voornaamste oorzaak werd van den rampzaligen toestand, waarin ze schier eene eeuw lang heeft gezucht. JOANNES VAN ERCKEL, Pastoor van het Beggijnhof te Delft, lid van het zoogenaamde Kapittel van Utrecht, wist door een heftige rede, vol schandelijke lasteringen, de Staten van Holland en Westvriesland dermate tegen den Provicaris de Cock op te zetten dat, waren de Raadpensionaris HEINSIUS en de afgevaardigden van Leiden er niet tegen geweest, de Cock in hechtenis zou genomen zijn. Hij bewerkte dat het noodlottig plakkaat van 17 Augustus 1702 werd uitgevaardigd, waarin aan de Cock verboden werd zijn vicarisschap uit te oefenen en bovendien bepaald werd: Dat niemand "Voor Vicaris sal mogen werden erkendt als die geene, „die na ordre in dese Landen gebruickelijck behoor„lijcker wijse geëligeert, ende bij de Heeren onze gecommitteerde Raden geadmitteert sal wesen; ende die sich daar vooren ter contrarie soude mogen uitgeven,

[ocr errors]
[ocr errors]

ofte die qualiteyt aenmatigen, ofte deselven daer voor Werkennen of respecteren, mede arbitralijck sullen worden gecorrigeert" Deze ongelukkige bepaling heeft de rampzaligste gevolgen gehad voor de Hollandsche Zending, zooals wij herhaaldelijk in de volgende geschiedenis zullen zien.

Het duurde nu ook niet lang, of de Provicaris was, na veel vervolging en moeijelijkheden, genoodzaakt het land te ruimen. Intusschen werd het bestuur der Missie waargenomen door den Internuntius van den H. Stoel te Brussel JOANNES BAPTISTA BUSSI, ') die met bijzondere

1) Deze Joannes Baptista Bussi, in 1706 door Paus Clemens XI tot Nuntius te Keulen bevorderd, bleef, ook als zoodanig, de Missie besturen, toen de Apostolische Vicaris A. Daemen, wegens het tegen hem uitgevaardigde Plakkaat van 26 April 1709 zijn ambt niet kon uitoefenen. Hij is eigenlijk de eerste buitenlandsche Prelaat geweest die met het geregeld bestuur der Kerk in onze gewesten is belast geweest. De vroegere Internuntii te Brussel, Sebastianus Antonius Fanara (van 1675 tot 1686) en Joannes Antonius de Via (van 1687 tot 1689), hadden slechts bij tusschenpoozing of bij enkele bijzondere gevallen het bestuur der Missie waargenomen. Na Bussi's vertrek naar Keulen, (in 1710 was hij Bisschop van Ancona benoemd, doch fungeerde nog op 8 December 1711 als Nuntius te Keulen en dus ook als geestelijk hoofd der Missie), werd de Nuntiatuur en daarmede ook het bestuur der Missie ad interim waargenomen door den Auditeur der Nuntiatuur Alexander Borgia. In 1716 is Nuntius te Keulen benoemd Hieronymus Archinto, die ook als zoodanig zich met de zaken der Hollandsche zending bemoeid heeft. Hij was bepaaldelijk door den Paus belast met de dagvaarding der wederspannige Jansenistische geestelijken, waarvan we later zullen spreken. In 1721 werd hij naar Polen gezonden en overleed nog in hetzelfde jaar. Tijdens zijne Nuntiatuur te Keulen, was Vincentius Santini Internuntius te Brussel, die meer met het eigenlijk gezegd bestuur der Missie schijnt belast te zijn geweest. Deze werd in 1721 naar Keulen verplaatst om Archinto aldaar als Nuntius op te volgen: en van dat tijdstip af is, te beginnen met Josephus Spinelli in 1721 tot aan het vertrek vau Caesar Brancadoro in 1793, dat is tot aan de opheffing der Nuntiatuur te Brussel, het bestuur onzer Missie onafgebroken waargenomen door de Nuntii te Brussel. In 1725 werd J. Spinelli die tot dat tijdstip toe even als zijne voorgangers Internuntius te Brussel was, tot' Nuntius verheven, welken titel zijne opvolgers tot den laatste toe ook altijd gevoerd hebben. Zie het handboekje voor de zaken der R. K. Eeredienst

[ocr errors]

tot

volmagt van den Paus den 14 November 1705 GERARDUS POTKAMP, Pastoor in het hertogdom Lingen ('t welk destijds tot de Hollandsche Zending behoorde, als vroeger deel uitmakende van het bisdom van Deventer), Apostolisch Vicaris aanstelde. Deze Potkamp was der Jansenistische partij welgevallig, die hem gaarne als Vicaris aannam en erkende, niettegenstaande hij door den Internuntius, krachtens volmagt van den Paus benoemd was. Ook werd hij terstond door de Staten erkend en geadmitteerd; maar overleed reeds den 16 December daaraanvolgende.

Den 8 Januarij 1707 werd door dienzelfden J. B. Bussi, toen Nuntius te Keulen, met volmagt van den H. Stoel tot opvolger van Potkamp benoemd ADAM DAEMEN, geboortig van Amsterdam, die den 26 December van dat zelfde jaar te Keulen de Bisschoppelijke waardigheid ontving, met den titel van Aartsbisschop van Adrianopel i. p. i. Deze kon echter wegens zijne gehechtheid aan den H. Stoel bij de tegenpartij geen genade vinden. Hem werd dan ook bij plakkaat van 26 April 1709 door de Staten van Holland en Westvriesland de uitoefening van zijn ambt verboden met bepaling, dat hij niet binnen deze landen mogt komen, zoolang hij niet schriftelijk afstand van zijn vicarisschap had gedaan. Hij deed zulks den 10 Maart 1711, maar verkreeg eerst, na herhaald verzoek, zijn ontslag van Rome weinige maanden vóór zijn dood, die op den 30 December 1717 voorviel.

Het Bestuur der Missie werd nu op nieuw waargenomen door meergemelden Nuntius te Keulen, en later door den Internuntius te Brussel; maar de Katholieken zagen reikhalzend uit naar de benoeming van een nieuwen Apostolischen Vicaris.

4e jaargang 1850, uit welks belangrijke mededeelingen wij vele van deze en ook sommige andere bijzonderheden voor onze geschiedenis geput hebben.

In den benarden toestand waarin zich toen de Kerk in ons vaderland bevond, hadden de katholieken eenen krachtigen steun in den toenmaligen Aartsbisschop van Mechelen Primaat der Nederlanden THOMAS PHILIPPUS D'ALSACE DE BOUSSU, die in 1719 tot Kardinaal verheven werd, en bijzonder in diens Secretaris, later Vicaris Generaal, C. P. HOYNCK VAN PAPENDRECHT, den schrijver van het beroemde werk Historia Ecclesiae Ultrajectinae dien wij, om zijnen onvermoeiden arbeid voor het geestelijk heil onzer Missie en het werkzaam aandeel dat hij nam aan haar bestuur, hier iets nader moeten doen kennen.

CORNELIUS PAULUS HOYNCK VAN PAPENDRECHT was afstammeling van een aanzienlijk geslacht te Dordrecht en aldaar den 1 Januarij 1686 geboren. Hij studeerde te Leuven aan het Collegie van Paus Adriaan en werd daar licentiaat in het kerkelijk regt. Den 12 September 1713 Priester gewijd, werd hij eerst kapellaan of vicaris te 's Hage bij J. van Bijlevelt, die toen aldaar Pastoor was. In het begin van September 1714 werd hij Secretaris van bovengenoemden Aartsbisschop van Mechelen, vervolgens Kanunnik van het kapittel van den H. Rombout te Mechelen, Vicarisgeneraal en Aartspriester. Als Hollander stelde hij altijd het grootste belang in de Kerk van zijn vaderland, en hij heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt voor de Missie, zoo als uit onze geschiedenis voortdurend zal blijken. Niets van belang gebeurde er in betrekking tot de Kerk in Holland of hij was er de ziel van. Bij alle netelige vraagstukken of moeijelijkheden die zich daar voordeden, was hij de vraagbaak en vertrouwde raadsman. Voorbeeldeloos was zijne werkzaamheid; want, behalve dat hij in het doorwrochte werk, zoo even door ons genoemd, zijne Historia Ecclesiae Ultrajectinae, de geschiedenis van het

« ÖncekiDevam »