Sayfadaki görseller
PDF
ePub

"cantualibus insererentur. Egregiam certe hac in parte operam "praestiterat D. Costerus et ad ultimum vitae suae isti labori insu"daverat, propriaque manu ad nitorem descripserat, ut isti operi quasi immortuus fuisse videatur. Deus omnipotens sit ipsi merces!"

De drukker BORCKELOO te Utrecht was toen met het Graduaal gevorderd tot aan het Proprium Sanctorum, en wachtte naar hetgeen hem verder door Bannius te drukken zou gegeven worden. Op 26 Januarij 1633 drukte Borckeloo nog voort, maar wij vinden hier ad marginem later bijgevoegd, dat het Graduaal in Mei van dat jaar is uitgegeven door zekeren CARPENTIER. Wat den druk van het Antiphonarium betreft: op 27 Julij 1633 wordt gemeld, dat er met Carpentier moeijelijkheid gerezen was en men den druk daarvan geven zou solitis nostris typographis" onder toezigt van Ban. Of, en wanneer echter het Antiphonarium verschenen is, hebben wij tot ons leedwęzen, niet kunnen vinden.

Wij hopen dat deze bijzonderheden den lezer niet ongevallig zijn als eene kleine bijdrage voor de geschiedenis van onzen kerkzang; en wij nemen de vrijheid, een onderzoek aan te bevelen, of er van de besprokene edities nog exemplaren in pastorele bibliotheken of op kerkkoren voorhanden zijn. Vooral om de Zangregels van Pastoor COSTER is eene terugvinding zeer gewenscht.

In de uitgave van Vondel ') zegt van Lennep, dat Ban "ook in de dichtkunst niet onbedreven was." Hij geeft hem eene plaats onder de dilettanten die te Muiden. "bijeenkwamen." Jonckbloet ') echter betwijfelt, of Ban wel als huisvriend te Muiden verkeerde." Zeker is het dat hij eerst in 1640 met Hooft in aanraking kwam 3). Dit behoeft echter niet te beletten, dat hij, eenmaal door zijne muziek met Hooft in kennis gekomen, gedurende

1) II. pag. 160. 2) Gesch. der Ned. Letterk. II 1.
pag. 29.
3) Zie den brief van HooFT bij van VLOTEN: III pag. 384.

de vier laatste jaren zijns levens, al kwam hij dan ook maar zelden te Muiden, toch in meer bijzonder verkeer met Hooft en zijne vrienden was; en daarvoor ontbreken geene bewijzen. Boven ') hebben wij reeds zijne betrekking opgemerkt tot JACOB VAN DER BURCH die hem bij Hooft den wegh zoo wel bebaent" had Wij zagen daar hoe van der Burgh meermalen over hem spreekt als over een' goeden bekende. Op het liedje van den dichter BROSTERHUYZEN, door Ban in toon gezet 2) willen wij niet te veel klem leggen; maar de verzen, door VONDEL, TESSELSCHA, BARLAEUS en JAN Vos aan zijne zangkunst of nagedachtenis gewijd, doen wel aan eenig letterkundig verkeer met hen denken. Ook Barlaeus telde hij onder zijne correspondenten ). En het kon ook wel niet anders, of het verkeer met den een bragt kennis met den ander voort. Zoo leerde hij door Huygens eene Utrechtsche dame kennen, ULRICIA OGLE. Zij was ') eene zeer begaafde vrouw en een sieraad van het gezelschap dat #zich bij Hooft op het slot te Muiden vereenigde; zij muntte als zangeres uit." De kennismaking met haar geeft ons gelegenheid, om twee gedichtjes van Bannius hier op te voeren Novi, zoo had hij 14 Mei 1643 aan Huygens geschreven ), quam liberaliter me nuper ha"buisti in penetralibus tuis, mensa hospitali et accessu apud Dominam Ogel, ubi summis delicijs mire me ex"plevisti." Ten hulde voor hare talenten in den zang, maakte hij 15 Febr. 1644, zoo als dat onder dichters en geleerden dier dagen de bon ton was, een latijnsch lofdicht, met zijne eigene vertaling en zang er bij. Hij zond

[ocr errors]
[blocks in formation]

alles aan Huygens in eenen brief, opdat deze zijne verzen en zang onder zijn patronaat zou gelieven te nemen en haar aan te bieden. De zang is ongelukkiglijk niet bewaard gebleven.

[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small]

Onder zijne muzikale werkjes komt voor zijn Zanghbloemzel (Amst. 1642) in 4o, waarvan van der Aa ') zegt, dat het in dichtmaat geschreven, zeer net uitgewerkt en

"

vrij belangrijk is voor de geschiedenis der zang en toonkunst, doch niet zeer loffelijk getuigt voor 's mans be"kwaamheden in de dichtkunst". Wij moeten ons bij dit min gunstig oordeel nederleggen, daar het werkje ons niet nader bekend is. Meer kunnen wij mededeelen van Bans Latijnsche gedichten. Zijn devies was: Memento aeternitatis. Daarmede vinden wij een bijschrift geteekend onder het portret van den Haarlemschen Proost Zaffius, door J. v. Velde geëtst naar Frans Hals. Wij meenen daarom Ban voor den dichter te mogen houden.

Cur ZAFFI tenerae mandatur imago papyro?

Ut possit, cineri, VIR superesse suo?
Scilicet haec facies verae Virtutis imago est

Ingenio, sacris dogmatibusque nitens.

Adspicis hanc? PRUDENS viventis ab ore loquetur
Simplicitas formam, Relligioque Deum.

Memento Aeternitatis.

Desgelijks eene Ode in Primitiis pietate doctrinaque Ornatissimi viri D. CORNELII HOFFELANDI 2) S. T. B. F. primum sacrificantis V. Kal. Februar. Anno ciɔɔɔcxxvi.

O quam glorifico nomine fulges,

CORNELI, uncte recens, SPONSE SACERDOS :

Christi vivificum Corpus ad aras

Das, et Sanguinis Hostiam!

Non haec sanguinea est hostia, qualem

Lex Evangelij nuncia, jussit,

(Armenta et volucres) pro malefactis,

Reddi, et criminibus, Deo.

Christus lege nova, victima Patri,

Effuso roseo sanguine, factus;

Pro nobis moriens in Cruce, Culpam

Solvit. SE PRETIUM DEDIT.

1) Biograf. Woordenb. in voce.

2) Corn. Hoflandt, later pastoor van Osdorp, stierf 15 Oct. 1667.

Quo me ducis amor? Christus in aris
Offertur manibus dum Neomystae;
Pro nobis moriens in Cruce, qualem
Pari se dedit hostiam.

Tantus, tantus amor quanta coëgit!
Hic Christus, proprio sanguine, veras
Pastor pascit oves. Foedus amoris

Hoc est: PORTAT HOMO DEUM.
O quam glorificum nomen honoris !
Ecquis ve Angelicis, hoc onus ingens,
Impar Spiritibus esse negabit?

VERBO MYSTA SACRAT DEUM.

Salve CHRISTÍFER, ET REX, NEOMYSTA
CORNELI. Ecce Dei Mysteriorum
Dispensator eris. Vive fidelis:

Stat pro munere Laurea.

Sed vos Angelicae, quotquot adestis
Áris, Spirituum, plaudite turmae!
Non est hoc hominum munus, adeste,
Mystae texite Lauream.

O vos Angelicae, plaudite turmae!
Et vos Coelicolae plaudite; juncta
Sint vestra hominibus gaudia, ferte
Hoc *) COR LENIUS ad Deum.

[blocks in formation]

Het werk van den Vicarius Apostolicus, Philippus Rovenius: Institutionum Christianae pietatis Libri quatuor, (Antverpiae, 1635) dat vooral voor den Clerus bestemd was, wordt bij den lezer ingeleid door eenen stoet van latijnsche dichters. J. Vig. ') S. Theol. Lic. opent de rei met een vers: ad lectorem. Hem volgt L. M. 2) S. Theol. Doctor. En ook Bannius mogt zich niet onbetuigd laten. Hij trad op met een Hendeca-Syllabi"

Quisquis sidereâ beatus arce
Optas perpetuas habere sedes,

1) J. VIGILIUS: JAN WACHTELAER, Vicar. Ultraject. ?

2) LEON. MARIUS? De anderen zijn: ANDREAS GALENUS, S. Theol. Licent. A. B. C. Decretalium Doctor?

-

J. B. C. H. Th. Lic. JOANNES

BUGGAEUS Canon. Harlemen. ? C. A. S. S. Theol. B. ?

« ÖncekiDevam »