Sayfadaki görseller
PDF
ePub

gam aut inter mortales. habear, modo in animo tuo nunc, et postmodum in beata aeternitate locum inveniam. Triennali morbo ac aegritudine, jam insuper morte matris quae xxiij Julij anno praecedenti defuncta est in Dno (cui requiem apprecari non graveris, rogo!) facile non tantum auguror, sed et persuasum mihi habeo illud Nasonis:

(1. 4. de Ponto)

Omnia sunt hominibus tenui pendentia filo;
Et subito casu, quae valuere, ruunt.

Unde satis erit juxta Tullii mentem primas apprehensi [sic] in secundis tertiisque consistere. Ita haec mundi scena suis obnoxia varietatibus, me quotidie monet spem pretio non emere. Unicum hoc est, si amicum habeam, quamvis locum eminentem non habeam; et amanti abunde satisfactum est, si animo non corpore ametur. Nunc ut ad alia respondeam, et opinioni vestrae de me satisfaciam, accipe animi mei sententiam. Cum sapiente plurima curiose investigans, nihil melius esse didici quam Bene vivere ac Laetari. Hoc mihi in votis est. Caeterum sint sua cuique studia, vota, officia, beneficia; et quidquid in humanis rebus arduum ac excellens habetur, nulli equidem invideo. Et si hisce in rebus pro suo quisque studet genio, indulgendum est humanae fragilitati. Scio quod nemo sine umbra clarus fuit, nec sine malo felix. Detestor tamen illam incompositi animi intemperiem, quam Symmachus Romanus, non tantum in reipublicae, sed et divinis negotiis, jactabat quid interest, inquiens, qua quisquam prudentia verum inquirat: una via non potest perveniri ad tam grande secretum (Orat. pro veter. relig. ). O insulsam male-aestuantis animi barbariem. Unde melius mecum statui, haec juris praecepta quotidiano usu familiaria habere: Honeste vivere, proximum non laedere, suum cuique tribuere; ut malignantis animi motum ipse prius coërceam, quam meo periculo alienoque serius discam monitu. Hinc sua cuique jura esse volo, ac privilegia, immunitatesque, omnia sarta-tecta; et sodalitio 1) Harlemensi, 2) Amstelodamensi. ) Si quid aliud apud vos est negotii controversi,

1) Stond eerst „Capitulo".

2) Stond eerst et Clero".

[ocr errors]

3) Hier heeft gestaan doch is doorgeschrapt: R. Vic. pro vero Dioecesis Harlemensis membro agnosco".

id extra me est. Meo me pede metior et impares plane ad proferendam hac de re sententiam, agnosco ingenii mei vires. Sed nec personae ullius considerationem, personalem acceptionem exceptionemve facio. Sane nec alteram, imo vix unam partem audivi. Hoc judicium spectat. Et quod amplius est, ad hoc nec interpellatus sum. Mihi ipsi ergo vernaculo proverbio satifacio (Men zal daar UE. niet overhaalen om 't Magnificat te verbeeteren) Audivi quidem omnia, quae apud vos gesta sunt, sed citra me ea esse cum sciam, facile pertranseo, et ad animi mei rationem pergo: Bene vivere et laetari. De Capitulo Harlemensi 1) ejusque statu, rogas? Dicam ipsam veritatem sine fuco, sed scio quod amico meo, adeoque mihi ipsi soli, dicam. In collegam nuper electus sum et gratulati sunt mihi collegae ipsa S. Barbarae. Haec adhuc in urnam meam, serius ocijus, sors injecta est, quasi vero alias ad cijmbam Charontis (ut Horaty verbis utar) non pervenissem. Tantum est ad majora adscendere, ut majori ruinae occasio nunquam desit. Adhuc unus locus vacat, quem suo tempore supplebunt collegae. Opto tibi eum inter alios. Opto R. V. hujus novi anni auspicio omnia salutaria, et caeteris RR. DD. confratribus, quibus meis verbis plurimum salutis impartiri non dedignare. Salutem pariter fratri vestro Benedicto, cui me totum jam dudum debeo, ceterisque familiae vestrae alumnis. Vale R. D. et mei in rebus divinis ne memoriam intermittas, rogo!

R. V. ad omnia paratus servus, Harlemi

multa ..... [?]

vij Idus Jan. ciɔ.iɔcxxix.

J. A. B. 2)

G. Oversigt van den muzikalen arbeid van Pastoor Ban, voor zoo ver wij dien, als gedrukt of in handschrift bestaande (of bestaan hebbende), vermeld vonden.

Dissertatio epistolica de musicae natura, origine, progressu et denique studio bene instituendo. Harlemi, 1636 (2de uitgaaf 1637). Dissertatio epistolica de musicae natura ad Petrum Scriverium, 1645. Een Discursus over de muziek, van 1636.

[merged small][ocr errors][merged small]

Eene Proeve over zijne toonregelen in het Hollandsch, van 31 capita, waarover Ban Non. April 1642 schrijft, en waarvan hij 6 Kal. Jun. den inhoud mededeelt.

Zang-bloemzel, Amsterdam, 1642.

Zanghbericht of Cort beduydsel van 't zingen, in 9 hoofdstukjes, (boven pag. 46 staat abusievelijk 8), aan Huygens gezonden, 11 Nov. 1642.

Kort Sanghbericht op mijne ziel-roerende zangen. Amst. 1643. "Deliciae Musicae veteris, volgens Kornmüller Bans voornaamste werk.

Disquisitionum musicarum libri V, door Ban geciteerd in brieven aan A. M. van Schurman en aan Doni.

Institutionum musicarum libri IV, geciteerd in zijnen brief aan A. M. van Schurman.

"Liber ad D. D. N. Urbanum PP. VIII specialiter directus", waarover hij aan Doni schrijft.

Zang op VI gedichten van Hooft en één van Tesselschade a° 1642, en desgelijks op een liedje van den dichter Brosterhuyzen.

Uitgave der Zangboeken, en, naar het schijnt, kompositie van zijne hand in het Officie van S. Bavo.

OORSPRONG VAN DE PAROCHIE VAN ST. JACOB

TE 's HAGE

EN VOLGLIJST DER PASTOORS TOT AAN DE REFORMATIE.

Nog heden ten dage is te Middelburg in het Provinciaal archief van Zeeland een onuitgegeven charter bewaard hetgeen gedagteekend is op St. Margriet van het jaar onzes Heeren MCCCVII. Deze Oorkonde behoort hier eene plaats in te nemen.

"Alle die ghenen die dese letteren sullen sien of horen lesen orconden wy Dideric van den Balen, Oorte Willaem ende die ghemeen Scepenen in die Haghe. Dat zeder dat die Haghe prochie uten Monster sproet bi tsgra"ven F..rens tiden ende bi sinen toedoenen ende des "abts van Middelborch, die kercke van Monstre ghetaxeert heeft ghesijn vor die kerke in die Haghe ende betaelt "heeft alle overlast alse van bisscoppen ende domprovesten, die hebben ghesijn, omme dat die kerke in die "Haghe noch tiende noch land en hevet daer men taxasie „up maken mach. Hieromme bidden wij allen goeden luden ende sonderlanghe onsen lieven here den grave, dat "men daar toesie dat die kerke uter Haghe blive in allen

rechte als si ghewesen heeft tot deser tijt. Ghegeven "int jaer ons heeren dertienhondert ende sevenen op zinte „Margarieten dach”.

Dat dit diploom zeer belangrijk mag genoemd worden voor de geschiedenis van 's Hage behoeft wel geen breed betoog. Voor het eerst toch weten wij nu uit die bron, met volle zekerheid, dat Monster in het Westland als moederkerk van den Haag is aan te merken en bij de

niet vermelding van Eikenduinen wordt overtuigend genoeg aangeduid dat hier te denken valt aan onmiddelijke ontspruiting.

Gewis is het te bejammeren dat ons charter het juiste tijdstip, waarop de zelfstandig-verklaring plaats greep, tevens niet aangeeft.

Dat gemis echter wordt grootendeels aangevuld, zoodra men het medegedeelde onderling vergelijkt en in verband brengt met andere feiten en gebeurtenissen die elders bewezen zijn.

geen

Zoo kan onder anderen de graaf F.. RENS ten wiens tiden ende ... toedoenen de ontspruiting voor viel, ander wezen dan Florens de V, die, geboren in 1255 of 1256, in 1296 werd vermoord door Gerard van Velsen, omdat ook onder Floris den IV, die tusschen 1223-35 als graaf van Holland voorkomt, nog niets van het dorp en zelfs van het jagt of lusthuis in die Haghe" in

wezen was.

In het Register der Leenkamer van Holland betiteld E. L. n. 34. hetgeen is opgemaakt in 1274-75, wordt 's Hage niet vermeld, in welke afwezigheid een nieuw bewijs ligt, dat de parochie vóór 1275 niet bestaan heeft, anders ongetwijfeld zou deze even zoo wel als de overige plaatsen: 's Gravenzande, Monster, Naaldwijk, Rijnsburg, Voorburg, Voorschoten en Wassenaar, die den tegenwoordigen Haag kringvormig insluiten, zijn vernoemd.

De inmenging, medewerking of toedoenen des abts van Middelborch is niet te verklaren tenzij men aanneme, dat die kloostervoogd als partij in de splitsing van Monster door den graaf werd gehoord. Daar nu de Norbertijner abdij van Middelburg in Zeeland, eerst den 8 Sept. 1276 begiftigd werd met het patronaatregt over Monster in ruil tegen Wellis in Noortbeveland door meermalen genoemden Floris den V., vermeen ik de bewering niet

« ÖncekiDevam »