Sayfadaki görseller
PDF
ePub

ring aan het Angelsaksisch rún, „raadpleging der geheimzinnige magten." Naar alle waarschijnlijkheid is door de geestelijke kronijkschrijvers het mirakel van Willebrord uitgevonden om de herinnering aan de voorvaderlijke runen uit te dooven. (bl. 230).

Het geloof aan wonderen, hoe ongerijmd ook," enz. (bl. 230).

Diep omlaag zien wij in den put zware zerken van rooden zandsteen: het is alsof zij nog flaauwe sporen van opschriften dragen. Een doodkist van denzelfden steen staat niet ver van den put en dient voor waterbak. Nog staat die put bij het landvolk in hooge eer. Al gelooft het misschien aan de wonderdadige lafenis van Willebrord niet meer, het gelooft wel degelijk aan een wonderdadige werking van het water, en dat geloof is natuurlijk. Zonder geloof kan de mensch niet leven zij het dan in een bron of in een geneesheer of in zich zelven.” (bl. 231).

Op deze halve bladzijde zijn vele aanmerkingen te maken. Echter moet ik waarschuwen, dat men den heer Van Eeden onrecht zou doen, met de meerdere of mindere voortreffelijkheid zijner gaven af te meten naar den maatstaf van het hierboven meêgedeelde. Hij is een verdienstelijk geleerde, maar in een ander vak van wetenschap, dan de Oudheidkunde. Als de uitkomsten eener echt hollandsche botanie door hem worden gepopulariseerd, als hij ons op liefelijke wandelingen door onze schoonste streken ieder plantje langs den weg leert kennen, als hij ons opmerkzaam maakt op de blaauwe korenbloemen der akkers en op de varens in het bosch, op de helmplanten in de duinen en op de hoppe, die zich door het kreupelhout heenslingert, dan toont hij zich een aangename en ervaren gids, aan wien wij ons gaarne toevertrouwen en die al onze sympathiën heeft. Maar wanneer zijn weg,

al is het ter loops, over een ander gebied kronkelt, dat het zijne niet is, is het wonder, dat de grond hem dan onder de voeten ontzinkt?

Gezegde waarschuwing onzen lezers aanbevelende, veroorloof ik mij de volgende aanmerkingen :

1° De tirade over het geloof aan wonderen laat ik rusten. Dat geloof is ongetwijfeld alleen voor hèm „ongerijmd", die het bestaan van God niet aanneemt, een persoonlijken God namelijk, die boven het geschapene staat.

van

2° Ongetwijfeld is aldaar (te Heilo, bij den Willebrordsput) in voor-christelijken tijd een heiligdom geweest, een tempelput met een gewijde bron." In den geest van onzen schrijver zelf kan wat hij hier als onbetwistbare waarheid opschreef, onmogelijk meer kracht hebben, dan die eener onbewezen en onbewijsbare gissing. Onbewezen gissing, die niet rekent met de traditie van vele eeuwen, welke haar laatste steunpunt vindt in het bericht van Alcuinus, vijftig jaren na het overlijden van den H. Willibrordus, haar allerlaatste in het feit zelf.

3o De put van St. Willibrord wordt door den schrijver gemaakt tot eene tempelhut uit den voor-christelijken tijd met een gewijde bron." Daarentegen zegt hij, dat het de vroegere kapel van Runksputte is, die gesticht werd tot aandenken aan het bekende wonder van Willebrord." Maar dit alles is uit de lucht gegrepen! Over de kapel van Runksputte spreek ik in een later artikel.

[ocr errors]

4° Nu volgt eene vraag van minder belang is de steenen bak, die bij den put staat, eene vroegere doodkist? Het kan waar zijn, maar even goed onwaar. En al ware het zoo, dan zou men er nog niet uit mogen besluiten, dat die put in den voor-christelijken tijd een heiligdom is geweest. Zulke steenen doodkisten zijn op

[ocr errors]

verschillende punten van ons vaderland gevonden, en onderscheidene daarvan dagteekenden uit den tijd des christendoms.

5° Het is onhistorisch dat naar alle waarschijnlijkheid door de geestelijke kronijkschrijvers het mirakel van Willebrord zou zijn uitgevonden, om de herinnering aan de voorvaderlijke runen uit te dooven." Bovendien was Alcuinus geen kronijkschrijver."

6o Gissing van den schrijver mag het wederom heeten, dat het landvolk misschien niet meer aan de wonderdadige lafenis van Willebrord gelooft." Het tegendeel is waar. Het landvolk, het katholieke ten minste, gelooft aan die wonderdadige lafenis.

7° Het is daarentegen niet onwaar, dat het landvolk aan de wonderdadige werking van het water uit den Willebrordsput gelooft", en ook, dat dit geloof natuurlijk is." Wanneer men zulke voorbeelden van genezing voor zijne oogen ziet, als ik er boven een aangevoerd heb, zou het wel onnatuurlijk zijn, niet te gelooven,

Hoe waar is het woord van Donoso Cortes: Au fond de toute question on retrouve la question théologique! Wil men hier de toepassing zien? Met of zonder de praemisse, die het bestaan van een persoonlijken God ontkent, is de schrijver tot het gevoelen gekomen, dat wonderen onmogelijk zijn, dat dus het geloof aan wonderen „ongerijmd" is. En ziehier nu, hoe alles daaruit voortvloeit, en hoe de gedachten zich in zijne ziel moeten aaneengeschakeld hebben. Zijn wonderen onmogelijk, en melden geschiedschrijvers toch zulke wonderen, dan hebben zij, dan heeft ten minste de eerste hunner, ze uitgevonden." Draagt bovendien de plaats, waarvan zulk een wonder verhaald wordt, een naam, die aan iets heiligs herinnert, ja, wordt de put waarmede het geschiedde zelfs aange.

wezen, dan kan die naam natuurlijk niet van dat wonder voortkomen, maar er zal vroeger in den voor-christelijken tijd", wel een tempelput met een gewijde bron" geweest zijn. Er moet echter eene reden zijn, waarom de geestelijke kronijkschrijvers" zulk een wonder, uitvonden." De schrijver is te welwillend, om eene onedele beweegreden uit te denken, maar er ligt immers een edel motief voor de hand? Het zal geweest zijn, om het hei dendom te bestrijden, om de herinnering aan de voorvaderlijke runen uit te dooven" Ei zie, rún, Run-ksputte, wat merkwaardige overeenkomst! En juist kan men aan het Angelsaksisch rûn de beteekenis hechten van raadpleging der geheimzinnige magten!" Derhalve zal het wel Runksputte zijn, waar later een kapel is gesticht tot aandenken aan het bekende wonder van Willebrord!” Men ziet, alles gaat schijnbaar natuurlijk en geleidelijk voort, en is toch onhistorisch.

Laat mij eindigen met een paar strofen uit ons, Katholiek, Willibrordslied ').

Ach! elfmaal ging een eeuwkring rond,

Sinds gij hier Satans rijk verwont,
En nu! ach meer dan 't half geslacht,
Het zouk terug in 's vijands magt.

Geliefde Vader en Patroon,

Zie Neêrland aau, uw roem en kroon:
Bid, Willibrord, bid bij den Heer,
Dat al wie doolt eens wederkeer.

Ach voer hen met uw trouw gezin,

Ach voer ook hen uw glorie in:

O gij, die 't kruis hier hebt geplant,
Bid voor uw dierbaar Nederland!"

Seminarie Hageveld,

23 Julij 1872.

J. A. DE RIJK, Pr.

1) P. VAN DER PLOEG. Smeeklied aan den H. Willibrordus.

[ocr errors]

KORTE GESCHIEDKUNDIGE SCHETSEN
VAN SOMMIGE PAROCHIEN.

Opzigtens de korte schetsen die nu en dan van sommige Statiën, thans Parochiën, door ons zullen gegeven worden, zij slechts aangestipt dat de bronnen zijn geweest, buiten de Batavia sacra en de Notitia Episcopatuum Foederati Belgii van H. F. v. Heussen of de vertaling dier boekwerken: de betrekkelijke plaatsbeschrijvingen, de archieven van het Bisdom, der kerken of dorpshuizen en vooral de papieren ingekomen bij, en uitgegaan van de verschillende hooge Staats collegien der voormalige N. Nederlandsche Republiek. De R. C. Tijdschriften en ook andere die sedert de laatste jaren der vorige eeuw elkander opvolgden zijn goed te stade gekomen, en desgelijks de aanteekeningen, door wijlen Pastoor Burgmeijer gemaakt en thans behoorende aan het Seminarie te Warmond. Onze hoop is, den beoefenaars der kerkelijke geschiedenis van het Bisdom van Haarlem in een of ander opzigt van dienst te mogen wezen. A. v. L. S. J.

AARLANDERVEEN.

Patronen: HH. Petrus en Paulus. Communicanten 345.

Het tijdstip waarop Aarlanderveen na de Reformatie zelfstandige statie is geworden, kan door ons met geen zekerheid worden aangegeven. Uit een rapport ingediend over de verstoring eener vergadering van papisten ten jare 1634, schijnt te moeten worden afgeleid, dat alstoen nog, de katholieken dezer plaats bediend werden door priesters die zich in de nabuurschap ophielden en nu en dan ter sluik overkwamen; onder welke verdienstelijke mannen wel zullen te rekenen zijn: Florentius van Vianen en Petrus van Pelt, waarover straks nog nader.

« ÖncekiDevam »