Sayfadaki görseller
PDF
ePub
[ocr errors]

door J. J. Van Toorenenbergen opnieuw is uitgegeven 1). Volgens Latomus werd de Oeconomica christiana" vooral gretig gelezen door weggeloopen monniken. Zij zou wel door zulk een weggeloopen monnik geschreven kunnen zijn met het doel om de verzaking der geloften goed te praten 2). Behalve dat Latomus de vooropgestelde leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen trachtte te wederleggen, leverde hij een pleidooi voor het monnikwezen. Het valt te betreuren, dat dit geschrift aan Dr. Van Toorenenbergen is ontgaan.

In het j. 1550 heeft Jacobus Latomus, de jongere, eene nagenoeg volledige verzameling van de werken zijns ooms doen verschijnen. Ook eenige geschriften, die te voren niet in druk hadden bestaan, waren hierin opgenomen 3). In de opdracht aan Rieuwerd Tappert werd erkend, dat de stijl niet meer beantwoordde aan de eischen, die een nieuw opgekomen geslacht was gaan stellen 4). Dat Latomus de ketterij niet bestreden had, zooals men dit in het j. 1550 verlangde, wordt verontschuldigd met de opmerking, dat hij en de zijnen den eersten aanval deden en derhalve licht konden mistasten in de keuze der argumenten 5). Waarschijnlijk is dit eene bedekte manier om te kennen te geven, dat Latomus verscheidene bladzijden geschreven had, die men eenige tientallen jaren later van orthodox standpunt niet kon goedkeuren. Dit behelst meteen de verklaring, waarom men in volgende eeuwen de meeste zijner werken in vergetelheid heeft laten verzinken. In dezelfde opdracht wordt nog medegedeeld, dat een groot aantal plaatsen verbeterd

1) Het oudste Nederlandsche verboden boek, 1523. Oeconomica christiana. Summa der godliker scrifturen, uitg. door Dr. J. J. van Toorenenbergen, Leid. 1882, groot in-8°.

2) Latomus in de opdracht »Lectori", voor De fide et operibus, in de Opera, fol. 133r.

3) Jacobi Latomi Sacrae Theologiae Apvd Lovanienses Professoris Celeberrimi Opera, Qvae Praecipve Adversus horum temporum haereses eruditissimè, ac singulari iudicio conscripsit ab innumeris vitijs, quibus scatebant, diligenter repurgata. Lovanii, Excudebat Bartholomaeus Grauius. Anno M.D.L. Formaat: in-fol. Letter: Romeinsch. Genummerde folia: 214. Exemplaar met geschreven titel in de universiteits-bibliotheek te Amsterdam. Een ander exemplaar is beschreven in de Bibliotheca Belgica. Deze Opera zijn bijna even zeldzaam als de ver

schillende geschriften afzonderlijk.

4) Epistola nuncvpatoria, vóór de Opera, fol. a ijr. 5) Aldaar, fol. a ijv.

zijn naar de aanteekeningen, welke de schrijver zelf met het oog op eene nieuwe uitgave had gemaakt 1). Het zou misschien de moeite waard zijn te onderzoeken, of deze verbeteringen" ook dogmatische punten betroffen hebben.

[ocr errors]

Het eerste voortbrengsel van Latomus' letterkundige werkzaamheid was zijn: „Over de drie talen en de studie der theologie" 2). Het verscheen in de vroege lente van het jaar 1519 3). Sommigen hielden het er voor, dat zijne ambtgenooten aan de samenstelling deel hadden gehad 4). Er waren er, die zeker meenden te weten,

1) Aldaar, fol. a ijv.

2) De titel is gevat in eene renaissance-lijst van bloemen en ornamenten. De keerzijde vertoont het wapen van kardinaal Willem de Croy, aan wien het is opgedragen. Formaat: in-4o. Letter: Romeinsch. Signatuur: A ij-Eiij. Geen pagineering. Hoogte: 19.3 c.M. Breedte 13.4 c.M. Aantal bedrukte bladzijden met den titel: 44. Aantal regels per blz.: 36. Het exemplaar, waarnaar de herdruk hierachter heeft plaats gehad, is mij geleend uit de universiteits-bibliotheek te Gent. Eene tweede uitgave verscheen nog in hetzelfde jaar te Parijs met eenige aanteekeningen van Thomas Carinus, en in één bundeltje met: Desi. Erasmi Roterodami || Apologiae duae, nunquam antehac || typis excusae. || Venvndantvr in vico|| diui Jacobi, sub scuto // Basiliensi. In-8°. De titel van het werk van Latomus luidt in deze editie: De trivm lingvarvm et || Studij theologici ratione dialogus, || per Jacobum Latomum Theo-||logiae licentiatum. || Annotationes saneqvam || eruditae Thomae Carini in eundem || Latomi Licentiati dia||logum. [Op quat. D, fol. iv staat:] Parrhisijs apud Henricum Stephanum, expensis Conradi Basiliensis. ANNO M.D.XIX. 4. No. MAII. Daarop volgen 4 bladzijden Annotationes Thomae Carini en een Ad Lectorem op de laatste bladzijde, dat betrekking heeft op de werken van Erasmus. Het geheele bundeltje is gedrukt met Romeinsche letter. Die van de Apologien van Erasmus, van de Annotationes Thomae Carini, en het Ad lectorem is dezelfde, maar een andere dan de letter van het geschrift van Latomus. Ook de signatuur loopt niet door. In laatstgenoemd werk gaat zij van A ij-Di. De Annotationes beslaan: Dij en iij. Formaat: in-8°. Aantal bladen van Latomus, ongenummerd: 23 (buiten de Annotationes). Aantal bedrukte bladzijden met den titel: 46. Aantal regels per blz.: 36. Hoogte: 19.8 c.M. Breedte: 14 c.M. Met kleine onnauwkeurigheden beschreven door A. Namur, Catalogue descriptif des éditions incunables de la bibliothèque de l'athénée grand-ducal de Luxembourg, in: Bulletin du bibliophile belge, Brux. 1865, in-8°, T. XXI, p. 40. Het daar beschreven exemplaar is mij uit de bibliotheek van Luxemburg ter leen verstrekt. In de Opera van Latomus, Louan. 1550, fol., komt De trivm lingvarvm et stvdii theologici ratione voor: fol. 157-168.

3) Joanni Episcopo Roffensi Erasmus Rot., 2 April 1519, in Erasmus' Opera omnia, Lvgd. Bat. 1703, fol., T. III, Epistolae, col. 427 c.

4) Erasmus Roterodamus Martino Bruxellensi, Lov. 30 Martii 1519, in de Epistolae, col. 425.

dat gedurende vele maanden verscheidene personen hun best hadden gedaan om het zoo gepolijst mogelijk te laten verschijnen 1). De ongelijkheid van den stijl strekte, zoo dacht men, ten bewijze, dat hier niet het werk van één man geboden werd 2). Erasmus heeft echter alleen Latomus voor den schrijver aangezien 3). Te voren scheen deze der beweging voor het beoefenen der drie talen niet kwalijk gezind. Bezat Erasmus onder de professoren der theologische faculteit te Leuven in Martinus Dorpius een vriend en bondgenoot, weinig anders meende hij te mogen zien in Latomus, die niet ontbloot scheen van goeden smaak noch van liefde voor de fraaie letteren *). Bovendien achtte hij Latomus' geleerdheid niet te versmaden 5). Inderdaad is de stijl van den laatste, hoewel verre van Ciceroniaansch, minder barbaarsch dan die van vele zijner vakgenooten uit die dagen. In het j. 1518 had men Erasmus reeds verzekerd, dat het gevoelen van Latomus omtrent de studie der drie talen zeer afweek van het zijne 6). Door de verschijning van dit geschrift werd de vriendschappelijke verhouding tusschen beide mannen voorgoed verbroken 7). Erasmus heeft zich gedrongen gezien Latomus bijna op ééne lijn te stellen met Nikolaas van Egmond en anderen, die hem op den kansel en elders openlijk aanrandden), zoodat het verblijf te Leuven hem weldra geheel werd vergald.

In de opdracht aan Guillaume de Croy, den kardinaal-aartsbisschop van Toledo, verklaart de schrijver zich te verheugen over de herleving der letteren, maar te betreuren, dat sommigen in overdrijving vervallen en wegens den minder fraaien stijl de scholastieke godgeleerden in verachting brengen. De oude kerkvaders worden zoozeer aangeprezen, dat de studeerende jongelingschap van Thomas, Bonaventura, Alexander en dergelijken wordt

1) Thomas Carinus in de Annotationes achter de in aant. 2 op de vorige bladzijde beschreven Parijsche uitgave, quat. D, fol ijr.

2) Thomas Carinus, Ibidem, D, fol. iijv.

3) Erasmus, 1.1.

4) Erasmus Roterod. Petro Barbirio, 13 Aug. 1521, in de Epistolae, col. 655 c. 5) Erasmus Roterod. Theologis Lovaniensibus, 1521, in de Epistolae, col. 674 d. 6) Guilielmo Croio Erasmus Roterod., Lov. 1518, in de Epistolae, col. 364 b. 7) Erasmus Rot. Petro Mosellano, Lov. 1519, in de Epistolae, col. 405 d; Joanni Episcopo Roffensi Erasmus Rot., Antu. 2 Apr. 1519, ald., col. 427 cd. 8) Erasmus Rot. Natali Beddae, Basil. 1525, in de Epistolae, col. 867 a, 868 a.

afgetrokken. Latomus heeft nu het een en ander op schrift gebracht over de drie talen en de beste inrichting van de theologische studie, mede ten betooge, dat de scholastieken de voorkeur verdienen boven de oude theologen 1).

Het eerste gedeelte heeft den vorm van eene samenspraak, waaraan drie personen deelnemen. Petrus is de voorstander der studie van rhetorica en talen (de Erasmiaan); Joannes de beoefenaar der scholastieke theologie; Albertus de tamelijk nuchtere eerstbeginnende, die er slechts nu en dan een woordje tusschen werpt. Ofschoon niet duidelijk wordt aangewezen, wie het gevoelen van Latomus vertegenwoordigt, kan men genoegzaam bemerken, dat hij doorgaans staat aan de zijde van Joannes. De schrijver beheerscht echter zijne pen dermate, dat hij Petrus geen dwaasheden laat zeggen.

Het zal wel geen toeval geweest zijn, dat de doopnaam van Mosellanus hier meteen dient voor den man, die moet optreden in de rol van den Erasmiaan. Nauwelijks zijn eenige woorden gewisseld, of zijne inaugureele oratie komt op het tapijt 2). Voortdurend zinspeelt de auteur er op, echter zonder hem te noemen. Volgens Mosellanus is verbetering van den tekst des N. T. door vergelijking met Grieksche handschriften voorgeschreven door pauselijke dekreten. Het antwoord luidt: Dit is maar eene uitspraak van Augustinus 3). Petrus vraagt, of dit dan niet in het Dekreet van Gratianus (derhalve in het Corpus iuris canonici") is opgenomen? Ja, wordt gezegd, maar het wetboek van Gratianus is nooit door paus of concilie geapprobeerd. Er staan ook wel uitspraken van pausen in, maar elk afzonderlijk stuk heeft geen ander gezag dan het op zichzelf bezit 4). Volgens Mosellanus heeft paus Clemens V op een algemeen concilie bepaald, dat professoren in de verschillende talen moesten worden gesalariëerd uit de openbare kassen. Hiertegen wordt ingebracht, dat Clemens V niet gewaagde van Latijn of Grieksch, maar van Hebreeuwsch, Arabisch

1) Latomus, De trivm lingvarvm, et Studii theologici ratione, in de opdracht, quat. A, fol. ijr; hierachter, blz. 43 vlg.

2) Latomus, De trivm lingvarvm, et Studii theologici ratione, quat. A, fol. iijr, hierachter, blz. 47.

3) Vgl. hierbij B, fol. iijr, en in het tweede gesprek C, fol. iijr; hierachter blz. 56, 63. 4) Aldaar, A, fol. iijr en ; hierachter, blz. 48.

en Chaldeeuwsch; de bedoeling was, dat boeken uit die talen in de onze zouden kunnen worden overgebracht en omgekeerd, en dat het evangelie verbreid zou kunnen worden 1). Mosellanus heeft beweerd, dat de drie talen aan het kruis gewijd zijn door Christus' bloed. Latomus legt hier aan Joannes de opmerking in den mond, dat het opschrift zich boven het kruis heeft bevonden, zoodat van eene aanraking met het bloed geen sprake zijn kan. Gelukkig toont de schrijver van het flauwe en ongepaste dezer opmerking iets te gevoelen 2).

Albertus brengt in het midden, dat de studie-tijd niet te lang mag worden. Reeds is hij gedurende zeven jaren bezig gehouden met het Latijn. Bij de toepassing der nieuwe methode zouden nogmaals zeven jaren noodig wezen. Het Grieksch is te moeilijk aan te leeren, zooals blijkt uit het voorbeeld van Cicero, die het volgens Mosellanus nog niet eens goed kende 3). Petrus vraagt, hoe men den Bijbel kan begrijpen, laat staan er onderwijs over geven, als men de talen, waarin hij geschreven is, niet verstaat? Uit uw standpunt aldus het wederwoord zou voortvloeien, dat alle Christenen Hebreeuwsch en Grieksch moesten leeren, daar zij eene wet, die zij moeten gehoorzamen, ook dienen te begrijpen. Allen hebben behoefte aan brood; moeten daarom allen bakkers zijn? 4) Professoren moeten volgens Petrus de talen kennen, om tot den oorsprong hunner wetenschap op te klimmen. Maar Joannes vraagt: Kunnen Roger (hiermede zal Roger van der Weyden bedoeld zijn) en Joannes niet prachtig schilderen, anderen de schilderkunst niet leeren, zonder de taal van Apelles te kennen? Ofschoon het buskruit door een Duitscher is uitgevonden, kan men buskruit maken zonder Duitsch te verstaan 5). Joannes Spirinck en Jacobus de Partibus zijn niet minder bekwaam in de geneeskunde dan zij die tegenwoordig aan de hoven van Italiaansche, Spaansche, Fransche of Duitsche vorsten Hippocrates in het Grieksch lezen 6). Aristoteles heeft alleen Grieksch gekend, ofschoon de philosophie door de Grieken aan de Hebreërs, Assyriërs, Chaldeërs en Egypte

1) Aldaar, A, fol. iijv; hierachter, blz. 48 vlg.
2) Aldaar, A, fol. iij, iiijr; hierachter, blz. 49.
3) Aldaar, A, fol. iiijr en v; hierachter, blz. 49 vlg.

4) Aldaar, B, fol. ir; hierachter, blz. 52.

5) Aldaar, B, fol. iv; hierachter, blz. 53.

6) Aldaar, B, fol. ijr; hierachter, blz. 53 vlg.

« ÖncekiDevam »