Sayfadaki görseller
PDF
ePub

INLEIDING.

Jakob van Hoogstraten kwam te laat èn te vroeg. Dikwijls is hij bij zijn leven het voorwerp van bespotting en hoon geweest. Aan duizenden heeft zijn naam angst en schrik ingeboezemd wegens de hardvochtigheid, waarmede hij zijn inquisiteurs-ambt uitoefende. Doch tevens hebben duizenden zich vroolijk over hem gemaakt wegens zijne bekrompenheid, zijn slecht Latijn. Ofschoon hij niet geheel blind was voor de bestaande zedelijke misstanden en toegaf dat in dit opzicht zekere hervormingen noodig waren, gold hij voor de meeste tijdgenooten als de vleeschgeworden behoudzucht. De scholastieke theologie vond in hem een harer laatste vertegenwoordigers. Aan bekwaamheden ontbrak het hem niet, vooral niet aan eene zekere behendigheid in het debat. Doch de gebreken dezer theologie openbaarden zich in zijne geschriften in zoo hooge mate, dat bij de snelveranderende omstandigheden en opvattingen hetgeen eene halve eeuw vroeger nog als dragelijk wetenschappelijk werk zou zijn aangemerkt thans aan eene karikatuur deed denken. In dit opzicht kwam hij te laat. Te vroeg daarentegen in zooverre de toekomst, van Roomsch standpunt beschouwd, hem gelijk heeft gegeven. Met trots hebben dan ook zijne ordes-genooten van hem geschreven: wat hij heeft veroordeeld, hebben alle pausen na dien veroordeeld, en het zal eeuwig veroordeeld blijven door den Index van het concilie van Trente" 1).

[ocr errors]

De eisch van beknoptheid, aan deze inleiding gesteld, verbiedt mij van 's mans leven en werkzaamheid meer dan de hoofdtrekken mede te deelen. In verscheidene algemeene werken is het een en

1) Quetif et Echard, Scriptores ordinis praedicatorum, Lut. Par. 1721, T. II, col. 67.

ander omtrent hem opgenomen 1). Meuser 2), Dr. H. Cremans 3) en Dr. N. Paulus) hebben monographien aan hem gewijd. Dat de laatste hem onder de Duitsche Dominikaners rangschikt kan slechts hierop berusten, dat hij gedurende een deel van zijn leven te Keulen zijn hoofdverblijf heeft gehad. Immers hij was geboortig uit het dorp Hoogstraten in Brabant. Zijne tijdgenooten noemen hem soms een Hollander 5). De Hoogduitsche taal verstond hij niet eens, alleen het Nederduitsch 6). Hij werd student te Leuven, behoorde daar tot het college van den Valk van de litterarische faculteit 7)

1) Gesner, Bibliotheca, Tig. 1583, p. 376; Avbertus Miraeus, Elogia belgica, Antv. 1609, p. 60 seq. (hier de erkentenis: non satis fortasse politiori litteraturâ tinctus, illius aeui sciolis calvmniandi dedit occasionem); F. Sweertivs, Athenae belgicae, Antv. 1628, p. 363 (primos inter calamum strinxit contra Martinum Lutherum, stilo parum rudiori); L. Ellies du-Pin, Histoire de l'église et des auteurs ecclesiastiques du seizième siècle, Paris 1713, in-8", p. 36-39; Foppens, Bibliotheca belgica, T. I, p. 517 seq.; J. Hartzheim, Bibliotheca coloniensis, Col. 1747, in-fol., p. 144 seq.; D. Gerdes, Origines ecclesiarum in Belgio reformatarum, Gron. 1749, p. 31. Vergelijk: de Brieven van Erasmus, in zijne Opera omnia, Lvgd. Bat. 1703, col. 384 seq., 484 seq., 489 seq., 511, 577 en elders (zie den Index); Collectanea van Gerardus Geldenhauer Noviomagus uitg. door Dr. J. Prinsen, Amst. 1901 (in de Werken van het Historisch Genootschap), blz. 139; Rvardi Tappart apotheosis, in Dl. I dezer Bibliotheca, blz. 584; Analecta Lutherana, herausg. von Dr. Th. Kolde, Gotha 1883, p. 18, 440; Dr. H. Heidenheimer, Petrus Ravennas in Mainz und sein Kampf mit den Kölner Dunkelmännern, in de Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte u. Kunst, Trier 1897, Jhrg. XVI, S. 223-256. Over Van Hoogstraten op de prent: »Luther als Hercules Germanicus", zie Th. BurckhardtBiedermann, in Basler Zeitschrift für Geschichte u. Alterthumskunde, IV, 1904, S. 38 ff.

2) Meuser, Zur Geschichte der Kölnischen Theologen des sechszehnten Jahrhunderts, Erster Artikel; Jacob Hoogstrat, in de Katholische Zeitschrift für Wissenschaft und Kunst, von Dieringer, Köln 1844, Bd. 1, S. 286–295.

3) H. Cremans, De Iacobi Hochstrati vita et scriptis, Bonnae 1869, in-8o. 4) Dr. N. Paulus, Die deutschen Dominikaner im Kampfe gegen Luther (1518— 1563), (in de Erläuterungen zu Janssens Geschichte des deutschen Volkes, herausg. v. L. Pastor, Bd. 1V, Heft 1 u. 2), Freib. i. B. 1903, S. 87-106.

5) Manipolus florum collectus ex libris R. P. F. Iacobi de Hochstraten (zie beneden), quat. a, fol. iiijv; b, fol. ir, ijr; vergel. Hochstratvs ovans. Dialogvs festivissimvs (zie beneden), quat. c, fol. iiijv; bij Böcking, Virichi Hvtteni Opervm svpplementum, Lips. 1864, T. I, p. 477.

6) Acta Iudiciorum inter F. Iacobum Hochstraten et Iohannem Reuchlin [Aan het einde:] Hagenoae M.D.xviii, quat. B, fol. ijr; D, fol. iij.

7) Documents relatifs à Louvain. publ. par E. Reusens, in de Analectes pour l'histoire ecclésiastique, Louv. 1889, T. XXI (2e Série, T. V), p. 105.

en werd in het j. 1485 als primus tot magister artium bevorderd 1). Vervolgens trad hij in de orde der Predikheeren, ontving de priesterwijding en vertrok naar het klooster dezer orde te Keulen. Hij zette hier zijne theologische studiën voort aan de universiteit, in welker matrikel hij den 10den September 1496 werd ingeschreven. In het j. 1500 werd hij prior van het klooster te Antwerpen. Vier jaren later werd hij te Keulen bevorderd tot doctor in de godgeleerdheid, waarna hij spoedig een professoraat van den hoogsten rang verkreeg aan de theologische school der Dominikaners aldaar, mitsgaders een leerstoel aan de universiteit. Omstreeks het j. 1508 moet hij prior van zijn klooster en tegelijkertijd inquisiteur geworden zijn. Zijne ambten te Keulen kan hij sedert slechts bij tusschenpoozen hebben vervuld, daar hij het grootste deel van zijnen tijd moet hebben verdeeld tusschen zijne werkzaamheden als inquisiteur en zijn arbeid voor de drukpers. Van 1514-1517 heeft hij in het belang van zijn proces tegen Reuchlin te Rome vertoefd 2). De bekeerde Israëliet Pfefferkorn trachtte een bevelschrift van keizer Maximiliaan I te verkrijgen, volgens 'twelk alle Joodsche boeken zouden moeten worden verbrand. Reuchlin, door den Keizer om zijn gevoelen gevraagd, diende een schriftelijk advies in van afwijzende strekking. Een polemisch geschrift van Pfefferkorn, onder den titel: Handspiegel", door hem met Van Hoogstraten's hulp bewerkt, werd door Reuchlin met den „Oogspiegel" beantwoord 3). Plotseling trad nu Van Hoogstraten tegen den laatste op als inquisiteur: hij daagde hem voor zijn rechtersstoel op de beschuldiging van verbreiding van Joodsche dwalingen. Het proces werd in verschillende instantiën gevoerd en had een zeer langdurig verloop. Reuchlin had de meeste humanisten aan zijne zijde. Erasmus onthield zich; deze liet anderen de kastanjes uit het vuur halen. Eene geestelijke rechtbank, op last van den Paus te Spiers bijeengeroepen, sprak Reuchlin vrij en veroordeelde Van Hoogstraten in de kosten. Te Rome trachtte hij cassatie van het vonnis te bewerken. De behan

[ocr errors]

1) Valerius Andreas, Fasti academici, Lov. 1650, p. 244; Foppens, 1.1. 2) Acta Iudiciorum inter F. Iacobum Hochstraten et Iohannem Reuchlin, [Aan het einde:] Hagenoae M.D.xviij. Volledige beschrijving hierachter, blz. 389, aant. 3.

[ocr errors]

3) Herdrukt bij H. van der Hardt, Historia literaria reformationis, Francof. 1717, in fol., T. II, p. 16-53.

deling werd opgedragen aan eene uitgebreide commissie, welker meerderheid in Juli 1516 ten opzichte van den „Oogspiegel" gunstige verklaringen aflegde. De eindstemming en de openbaarmaking van de uitspraak werden echter uitgesteld; op bevel van den Paus werd de zaak voor onbepaalden tijd geschorst. Na een jaar keerde Van Hoogstraten onverrichterzake naar Keulen terug. Thans werd hij door Frans van Sickingen in het nauw gebracht, die hem wist te dwingen de onbetaald gebleven proceskosten te voldoen. Zelfs gelukte het aan Van Sickingen de Dominikaner-orde te bewegen Van Hoogstraten te ontslaan als prior en als inquisiteur (Mei 1520). Waarschijnlijk door de wending, die de zaak van Luther nam, keerde echter te Rome de stemming. Bij uitspraak van 23 Juni 1520 verklaarde Leo X het vonnis van Spiers voor ongeldig, verbood den Oogspiegel", en gelastte, dat Van Hoogstraten in zijne ambten werd hersteld.

Luther en zijne medestanders zijn overtuigd geweest, dat vooral Van Hoogstraten 1), in den herfst van het j. 1519 te Leuven verblijf houdende 2), de theologische faculteit aldaar heeft bewogen om hem te veroordeelen (1519), hetwelk het voorspel was van de excommunicatie des Hervormers door den Paus (1520). Dat Van Hoogstraten groot aandeel had in het totstandkomen der veroordeelende uitspraak van de Keulsche faculteit, behoeft geen betoog. Na het twistgesprek te Leipzig heeft Dr. Eck Van Hoogstraten aangespoord bij de theologische faculteit te Parijs te bewerken, dat zij Luther's beweringen zou brandmerken als kettersch 3). De uitspraak van Parijs liet geruimen tijd op zich wachten; zij werd eerst vastgesteld, toen Luther zich te Worms bevond; maar ook zij viel in het nadeel van den Hervormer uit ). Nadat door het

1) Acta Academiae Lovaniensis contra Lutherum, in Tomvs secvndvs omnivm operum Lutheri, VVitebergae 1546, fol. 35r en v; in de Opera latina varii argumenti cur. Dr. H. Schmidt, Francof. 1867, Vol. IV, p. 312, 313.

2) Erasmus Rot. Ioanni Episcopo Roffensi, Lovanio, 17 Oct. 1519, in de Epistolae, in Erasmus' Opera, T. III, col. 511.

3) Epistola Iohannis Eckii ad F. Iacobum Hochstraten, in het eerste deel der Wittenbergsche editie van Luther's Opera, T. I, fol. cccxxxvv; bij Schmidt, Vol. III, p. 478.

4) Determinatio theologicae facultatis parisiensis, super doctrina Lutherana, in de Wittenbergsche Opera, T. II, fol. 194v-201v; bij Schmidt, Vol. VI, p. 34–57. Deze Determinatio is nog in het j. 1521 verschenen met een Appendix van Van Hoogstraten. Zie Dr. N. Paulus, Die deutschen Dominikaner gegen Luther, S. 103.

dekreet van Karel V van 8 Mei 1521 de aanhangers van Luther des doods schuldig waren verklaard, zette Van Hoogstraten met verdubbelden ijver den strijd voort. Een tweesnijdend zwaard had hij in de hand; tegenover degenen, die hij met zijne polemische geschriften niet overtuigen kon, had hij de inquisitie ter beschikking. De eerste martelaren der Hervorming in de Nederlanden werden voornamelijk door hem naar den brandstapel gevoerd, totdat de dood hem den 27 Jan. 1527 wegrukte.

Aan het voorafgaande mogen nu nog drie dingen worden vastgeknoopt. Ten eerste heb ik iets naders mede te deelen omtrent de bespotting en den hoon, waaraan Van Hoogstraten heeft blootgestaan. Hetzij deze bejegening verdiend was of niet, zij maakt ons duidelijk, wat de tijdgenooten in hem hebben gezien. In de tweede plaats dient nog iets te worden verhaald van zijne werkzaamheid als inquisiteur. In de derde plaats volge het een en ander over zijne geschriften.

I. Van Hoogstraten door de tijdgenooten
bespot en gehoond.

Toen in den zomer van het j. 1519 de rijksdag te Frankfort voor de keizerlijke waardigheid zijne keuze had laten vallen op Karel V, verscheen aan het adres van dezen een open brief van graaf Herman van Neuenahr uit naam van de beoefenaars der wetenschap in Duitschland om hem geluk te wenschen en tevens hem op te wekken tot begunstiging der herboren klassieke studiën. Daarentegen moest hij zijne macht keeren tegen zeker verwoed slag van sophisten of een bepaald soort van theologen, de bedelmonniken, die niets dan den ondergang der fraaie letteren beoogden. Slechts één werd met name aangewezen: Jakob van Hoogstraten, die als een pest van Duitschland werd afgeschilderd 1).

1) Invictissimo atqve christianissimo Carolo Ro. regi designato Hermannus de Nuenar Comes, nomine studiosorum Germaniae, in het bundeltje: Vivat rex Carolus. Det tibi dominus auxilium de sancto Τῷ θεῷ δόξα. Τῷ Καρόλῳ εὐδαιμονία. Tй replavia εipúvy. Cum gratia et Priuilegio. [Aan het einde, onder quat. F, fol. iijr] Francofordij An. M.D.xix. pridie Calendas Iulij. De bedoelde plaats op quat. D, fol. ij Vnica, crede mihi, pestis est in Germania IACOBVS HOSTRATVS, quam si

« ÖncekiDevam »