Sayfadaki görseller
PDF
ePub

ieder op spontane wijze, zonder zich te bedenken, lucht aan zijne gevoelens. Uit dit oogpunt beschouwe men de polemische verhandelingen van Roomsche godgeleerden na het j. 1517, van Jacobus Latomus, Eustachius van Zichem, Jacobus van Hoogstraten, Joannes Driëdo van Turnhout en anderen. Ieder geeft den indruk weder, dien de ontvangen schok op hem maakt. Zonder veel op elkander te letten, soms misschien zonder van elkander af te weten, stellen zij zich te weer en trachten te verdedigen, wat naar hunne meening te verdedigen valt. Zoo komen zij er toe zeer verschillende dingen voor te dragen. De één stelt tegenover de leer van de rechtvaardiging door het geloof een plomp Pelagianisme, bewerende, dat de zaligheid wel degelijk door de werken verkregen wordt. De ander nadert ten opzichte van de genade-leer het standpunt van Luther. Deze erkent, dat het gezag des Bijbels niet, gene houdt vol, dat het wel afhangt van de Kerk. De onfeilbaarheid des pausen wordt door den één gehandhaafd met dezelfde beslistheid, waarmede zij door den ander wordt verworpen. Vooral ten aanzien van het pausdom, met name van de verhouding tusschen den paus en de wereldlijke vorsten zijn de Leuvensche theologen van de eerste helft der XVIde eeuw dikwijls niet-orthodox geweest, althans in den zin zooals dit vroeger en later werd verstaan.

Het is niet om iemand te hinderen met lastige herinneringen dat deze geschriften worden herdrukt. Slechts hopen wij, dat een weinig duidelijker dan vroeger zichtbaar zal worden, welke verschillende elementen hebben samengewerkt om den loop der godsdienstige geschiedenis in ons vaderland te bepalen.

Meer nog dan over de keuze der geschriften kan men aan dezen of gindschen kant zekere onvoldaanheid gevoelen over de toegevoegde inleidingen en aanteekeningen. De eene of andere Protestant zou misschien aangetoond willen hebben, dat de argumenten, waarmede de Roomsche geleerden de Hervormingsbeweging bestrijden en

het bestaande verdedigen, geen steek houden. Wellicht zou hij verlangen, dat stuk voor stuk werd aangewezen, wat Protestantsche godgeleerden tegen hunne Roomsch-Katholieke tegenstanders konden inbrengen om de waarheid hunner leer te staven. Doch deze herdrukte werken hebben inderdaad alleen nog historische, geen praktische waarde meer. Wij verduidelijken, maar rectificeeren niet. Wij vermeerderen geen polemieken met polemieken, maar, strevende naar de onpartijdigheid, welke den geschiedvorscher betaamt, geven wij het woord aan iederen getuige op zijne beurt. Wij beschouwen de geschiedenis als een groot drama, waarin veelsoortige karakters en neigingen, richtingen en belangen van allerlei aard met elkander in botsing komen. Allen zonder onderscheid, die in dit drama eene rol hebben te vervullen, laten wij optreden en spreken - meer niet. Met den meesten schroom geven wij onze toelichtingen tot dit Derde Deel in handen van onze Roomsch-Katholieke mede-christenen. Waarschijnlijk hebben deze historische dokumenten voor hen nog eene andere waarde dan voor ons. Allicht worden ze door hen aangezien als familie-gedenkstukken, die men slechts aanraakt met teedere hand en die alleen in intiemen kring worden voor den dag gebracht. Ontbreekt ons die teedere hand? Zullen wij te kort schieten in eerbewijs aan hetgeen anderen dierbaar is? In de volgende bladzijden zullen vele onderwerpen ter sprake komen, waardoor in Roomsch-Katholieke gemoederen gevoelige snaren kunnen getroffen worden, soms zelfs zonder dat wij er aan denken. Men gelieve de verzekering aan te nemen, dat wij niet bedoelen iemand te kwetsen in hetgeen hem heilig is. Bij de voorbereiding van dit Deel werd van Roomsch-Katholieke zijde sympathie en eenige medewerking betoond. Moge de welwillend gekoesterde verwachting, dat het ons gelukken zal iets voort te brengen, hetwelk het geschiedkundig onderzoek, van wien dan ook, dienen kan, in de uitkomst niet falen!

Een in het oog vallend onderscheid tusschen het eerste en het derde Deel dezer „Bibliotheca" is gelegen in de taal. De polemische geschriften van de zijde der Hervormingsgezinden, die het eerste vullen, zijn, op één Latijnsch stuk na, alle in de Nederlandsche taal gesteld. Met de polemische geschriften van Roomsche zijde, welke in het derde Deel worden herdrukt, is het omgekeerde het geval. De voorstanders der Hervorming wenden zich tot alle klassen der maatschappij en hebben hierdoor een voorsprong op hunne tegenstanders. Aan de snelle verbreiding hunner denkbeelden moest het gebruik der moedertaal bevorderlijk zijn. Men gevoelt ook, dat in het streven naar Hervorming een vrij sterk nationaal en misschien tevens een demokratisch element geweest is. Daarentegen wendden de Roomsch-Katholieke polemisten zich tot de klassen, die gemakkelijk Latijn lazen. Voornamelijk zullen hunne geschriften bestemd geweest zijn voor de toenmaals zoo talrijke seculiere en reguliere geestelijken, gedeeltelijk om hun de wapenen in handen te geven tot verdediging van het bestaande, gedeeltelijk om henzelven te behoeden voor den twijfel; te voorkomen, dat zij met den stroom mede zouden gaan. Verder zullen deze schrijvers gedacht hebben aan eenige juristen, die invloed hadden op wetgeving, bestuur en rechtspleging, misschien aan litteratoren, wier onderwijs op de Latijnsche scholen groote beteekenis had voor de vorming der jongelingschap: ofschoon in de kringen der laatstbedoelde mannen het Humanisme reeds zoover was doorgedrongen, dat men ingenomenheid met letterkundige voortbrengselen der schoolsche theologie bij weinigen meer verwachten kon. Het publiek, dat Latomus, Van Zichem, Van Hoogstraten en de hunnen bereikten, moge dan over verschillende landstreken verspreid zijn geweest, in zekeren zin bleef het beperkt. Gebruikten zij alleen hierom het Latijn als voermiddel hunner betoogen, dat zij hunne moedertaal niet voldoende kenden om haar te kunnen schrijven? Stellig was

het onderwijs in de landstaal op de scholen van dien tijd gebrekkig. Zelfs Erasmus moest verklaren, dat hij van de talen, die in de Nederlanden gesproken werden, een zeer onvolkomen kennis bezat 1). Of hebben onze Roomsche polemisten gemeend, dat het bezigen van het Latijn een geschikt middel was om de behandeling der brandende vraagstukken binnen zekere kringen besloten te houden? Hoopten zij op deze wijze het gevaar te bezweren, den voortgang der ketterij te fnuiken? Beide beweegredenen kunnen hebben samengewerkt. Bovendien zal een zekere standshoogmoed in het spel zijn geweest. Groote uitwendige luister omstraalde de vertegenwoordigers der hoogere universitaire en kerkelijke wereld. Men genoot eene belangrijke weelde, mogelijk geworden door de rijke schenkingen, welke van eeuw tot eeuw waren opeengehoopt. Aanzienlijke theologen, die een hoog kerkelijk ambt bekleedden, verkeerden in eene omgeving vol zwier en verfijning, zagen zich zelf en hunne vrienden uitgedost in de keurigste gewaden, leefden als op een Olympus van louter goden, voor wie de massa daarbeneden voornamelijk bestond om te mogen bewonderen en offeranden te brengen.

1) Erasmus Rot. Nicolao Wernero, in Erasmi Opera omnia, Lvgd. Bat. 1703, T. III, Epistolae, col. 1884: Vix Lovanium veneram, continuo mihi magistratus oppidi publice legendi munus obtulere.... Quam conditionem ego certis de causis refutavi, quarum haec una est, quod tam prope absum ab Hollandicis linguis, quae plurimum nocere norunt, nulli autem prodesse didicerunt.

« ÖncekiDevam »