Sayfadaki görseller
PDF
ePub

"

terstond in het oog moest springen dat het schijn-gronden waren. Het is moeilijk aan te nemen, dat in het j. 1525 van de Hervormingsgezinden nog iemand, die tamelijk goed bekend was met den Bijbel, door dit stuk tot nadenken kan zijn gebracht. Van Hoogstraten moge zich ten doel gesteld hebben schapen", die nog niet geheel verloren waren, maar in gevaar verkeerden, aan de kaken des Duivels te ontrukken '), veel zielen heeft hij er zeker niet door gered. De Christelijke theologie doet zich hier niet voor van hare beste zijde. Nergens neemt de gedachtengang eene hoogere vlucht. Groote beginselen worden niet op den voorgrond gesteld, alleen een stuk uit de kerkelijke praktijk in bescherming genomen. Een strijd in het open veld wordt niet aangegaan; slechts een bolwerk, waarbinnen men zich heeft opgesloten, met de beschikbare middelen in staat van tegenweer gebracht.

De verwerping van het vagevuur was vooral in Holland eene inheemsche ketterij. Niet door de geschriften van Luther was dit gevoelen hier het eerst verbreid geworden. Reeds vóór dertig jaren was men er herhaaldelijk met de strenge wapens der kerkelijke tucht tegen opgetreden. Het kwaad mocht uitgeroeid schijnen, plotseling zag men het weder krachtig te voorschijn komen. Te Utrecht heeft Van Hoogstraten dit vlugschrift vervaardigd 2). Had wellicht de jongste ondervinding in het proces tegen Willem Dirks hem doen besluiten de hand aan het werk te slaan en eene poging te wagen tot stuiting van het euvel? Ook Willem Dirks toch loochende het bestaan van het vagevuur 3).

Van Hoogstraten is niet de eerste geweest, die tegen deze loochening in geschrifte opkwam. Dr. Iohannes Eck was hem voorgegaan 4). Met geen enkel woord maakt onze auteur van het werk van dezen, nog wel zijn ordes-genoot en persoonlijken vriend,

1) De purgatorio, Ad lectorem; hierachter, blz. 511. 2) Ibidem, hierachter, blz. 511.

3) Het stuk bij Dr. Paul Fredericq, Corpus documentorum, Dl. IV, blz. 397. 4) Dr. Iohannes Eck, De purgatorio contra Ludderum libri IIII, herdrukt in de Secunda pars opervm Iohan. Eckii contra Løddervm 1531. [Aan het einde, onder fol. CIII:] Expensis Georgij Krapff et Iacobi Focker, Ingolstadiensium. Het bedoelde werk beslaat fol. XLI-LXXXII. Er gaat een brief aan vooraf, gericht tot Theodoricus Hezius en gedagteekend te Rome, Maart 1523. Daarentegen staat aan het einde, onder fol. LXXXII: Pollingae Monasterio Canonicorum regularium die XXVI. Septemb. M. D. XXI. Dit laatste is stellig de datum, waarop Eck zijn werk heeft voltooid.

gewag. Waarom heeft hij er een tweede geschrift naast gesteld? Heeft hij gemeend, dat het werk van Eck hier te lande onbekend gebleven was? Doch op de pennevruchten van dezen vermaarden Lutherbestrijder werd hier te lande wel degelijk acht geslagen. Een paar jaren later verscheen een vrij dik boekje van zijne hand in Nederlandsche vertaling '). Drie redenen kunnen Van Hoogstraten bewogen hebben na Eck een zelfstandigen arbeid te leveren. Ten eerste had deze zich dubbelzinnig uitgelaten. Het bestaan van het vagevuur verdedigende had hij vermeden uitdrukkelijk te verklaren, dat hij er een werkelijk brandend vuur onder verstond zooals dat van de hel. Dat de hel brandt, zegt hij duidelijk genoeg, maar omtrent het vagevuur kiest hij bewoordingen, waaruit men zoowel het een als het ander kan opmaken. Op verscheidene bladzijden heeft het den schijn, dat hij, meegaande met den tijdgeest, dit „vuur" slechts zinnebeeldig opgevat wil hebben. Het is dan voor de dooden, wat het vuur der beproevingen" voor de levenden op aarde is 2). Het beduidt een toestand tusschen het stervensuur en den dag der algemeene opstanding vóór het laatste oordeel. Wie van de wereld scheiden met vergefelijke zonden of met doodzonden, waarvan zij wel berouw gehad maar waarvoor zij nog geen boete gedaan hebben, worden in de gelegenheid gesteld alsnog de voldoening te volbrengen, waartoe zij anders hier op aarde verplicht zouden zijn geweest. Voor Van Hoogstraten was dit gewis niet positief genoeg. Elke twijfel, of gedacht moest worden aan zulk een toestand dan wel aan een echt blakerend en schroeiend vuur was bij hem buitengesloten. In de tweede plaats had Dr. Eck zich uitsluitend tot eene bestrijding van Luther bepaald. Van Hoogstraten heeft het onderwerp vrijer en meer in het algemeen willen behandelen. In de derde plaats was Eck's verhandeling ras verouderd, wegens de wijziging van Luther's denkbeelden. In de Stellingen" en in de „Uitlegging" daarvan had deze zekere nieuwe opvattingen verkondigd omtrent den toestand der afgestorvenen zonder echter

"

1) Hier beghint een corte || declaracie ende antwoert || met bewisinghe der heyliger || schriftueren teghen zommighe || articulen der Lutheranen. Ghe-||maect bi den groten gheleerden doctoer || inder godheyt Ioannes Eckius. || Ouergheset wt den latijne || in duytsche | ende ghe-//prent int iaer ons // Heren M. CCCCC. ende xxvij. [Aan het einde, onder quat. M, fol. ivv: Gheprent tot Delft.... Anno M. D. ende xxvij].

[ocr errors]

2) Ioannes Eckius, De purgatorio, fol. XLII, XLIV.

het bestaan van het vagevuur te loochenen '). In het twistgesprek te Leipzig had hij (8 Juli 1519) verklaard, dat dit bestaan uit de Schrift niet bewezen kon worden, ofschoon hij er zelf toen nog aan vasthield 2). Anderhalf jaar later deed hij nog een schrede verder door te verzekeren: iemand is geen ketter, wanneer hij niet in het vagevuur gelooft, evenmin als hij een Christen is, wanneer hij er wel in gelooft" 3). Tegen deze dingen is Eck te velde getrokken). Maar Luther's besliste loochening van het vagevuur volgde cerst naderhand. Op den Wartburg schreef hij in 1521 zijn „De abroganda missa privata". Hij verklaarde hierin, dat het veiliger was het geheele vagevuur te verwerpen dan de verhalen aan te nemen van Gregorius I omtrent afgestorvenen, die om gebeden te hunnen behoeve gevraagd zouden hebben 5). En in den aanvang van 1525 schreef hij naar aanleiding der bullen van Clemens VII ter aankondiging van het jubeljaar: „Das Fegfeur ist ein lauter erdichtet Ding, Treudelmarkt und Geldkram, davon in der heiligen Schrift nicht ein Wort stehet, darauf doch das ganze Papstthum mit seinen Opfermessen, Vigilien und ander Abgötterei gestiftet

1) Luther, Resolutiones Disputationum de indulgentiarum virtute, concl. XV, in de Wittenbergsche uitgave zijner Opera, T. I, fol. CXIIr; in zijne Opera latina varii argumenti, cur. Dr. H. Schmidt, Vol. II, p. 177; in de Weimarer Ausg., Bd. I, S. 555: »Mihi certissimum est, purgatorium esse".

2) Disputatio Lipsiae habita, in de Wittenbergsche uitgave van Luther's Opera, T. I, fol. CCLXVIII; bij Schmidt, Vol. III, p. 129 seq.; bij O. Seitz, Der authentische Text der Leipziger Disputation, Berl. 1903, in-8°, S. 145: »Ego, qui credo fortiter, imo ausim dicere, scio purgatorium esse.... Dixi, in sacris literis nihil haberi de purgatorio".

3) Assertio omnium articulorum Martini Lutheri per Bullam Leonis X damnatorum, artic. 37, in de Wittenbergsche uitgave der Opera, T. II, fol. 119r; bij Dr. Schmidt, Vol. V, p. 235; in de Weimarer Ausg., Bd. VII, S. 149: Suo quisque periculo hic credat vel non credat, non est haereticus, si purgatorium non credit, nec ideo Christianus, si credit.

4) Dr. Eck, De purgatorio, fol. XLIIr en v. Een tweede geschrift van Eck, Confvtatio fvriosi libelli Lvdderi de purgatorio verscheen eerst in het j. 1531; het wordt aangetroffen in denzelfden bundel: Secunda pars opervm Iohan. Eckii contra Lvddervm [Aan het einde, onder fol. CIII:] Expensis Bibliopolarum Ingolstadiensium, M. D. XXXI, fol. LXXXIII-XCVI. Deze verhandeling diende ter wederlegging van Luther's: Widerruf vom Fegfeuer, 1530, in de Erlanger Ausg., Bd. XXXI, S. 184-213.

5) Luther, De abroganda missa privata, in de Wittenbergsche uitgave der Opera, T. I, fol. 274; in de Weimarer Ausg., Bd. 8, S. 452.

und gegründet ist"). Het is deze volstrekte verwerping van het vagevuur, waartegen Van Hoogstraten is opgekomen. Uit het „Tot den lezer" kan worden afgeleid, dat hij hierbij nog meer gedacht heeft aan hetgeen omging in zekere Hollandsche kringen 2) dan aan hetgeen in Luther's geschriften te lezen stond.

In Van Hoogstraten's geschrift valt eene zekere on vastheid op te merken. De wijze, waarop hij met zich zelf in tegenspraak komt, levert eene merkwaardige toelichting tot de verwarring, welke destijds op menig punt der kerkleer heerschte. In de eerste afdeeling heet het, dat in het vagevuur boete wordt gedaan voor kleine, vergefelijke zonden 3), niet voor groote of doodzonden 4). De laatste kunnen in het hiernamaals in het geheel niet worden geboet, alleen de vergefelijke zonden (venialia) 5). Hij stelt bijv. het geval van twee personen die op hetzelfde oogenblik sterven. De één is schuldig aan een aantal vergefelijke zonden. De ander heeft vóór zijn verscheiden van al zijne vergefelijke zonden kwijtschelding ontvangen. Als nu, zoo vraagt hij, de een niet rasscher ten hemel vaart dan de ander en beiden even snel de hemelsche gewesten binnengaan, waar blijft dan de goddelijke rechtvaardigheid? Of is het niet waar, dat God loon naar werken schenkt? 6) Volgens de tweede afdeeling worden echter wel degelijk ook hoofdof doodzonden in het vagevuur geboet ). Van deze doodzonden is zelfs herhaaldelijk sprake "). De bedoeling is, dat het vagevuur hier de plaats inneemt van het derde deel van het kerkelijke boetesacrament, of de voldoening", volgende op „berouw" en „belijdenis". In dit verband wordt weder het geval gesteld van twee mannen, die gelijktijdig sterven. De één is een groot misdadiger, aan alle kanten in doodzonden verstrikt; de ander slechts schuldig aan ééne hoofdzonde. Beiden hebben vóór den dood de sacramenteele abso

[ocr errors]

1) Luther, Clemens VII. zwei Bullen, Erlanger Ausg., Bd. XXIX, S. 307. 2) De purgatorio, Ad lectorem; hierachter, blz. 510.

3) Ibidem, P. I, c. 2, quat. a, fol. 2; c. 4, quat. a, fol. 3r; c. 5, quat. a, fol. 3; c. 6, quat. a, fol. 4r; c. 8, quat. a, fol. 4; c. 10, quat. b, fol. 1; hierachter, blz. 514, 516, 517, 518, 520, 522.

4) Ibidem, P. I, c. 3, quat. a, fol. 2v; hierachter, blz. 515. 5) Ibidem, P. I, c. 13, quat. b, fol. 2v; hierachter, blz. 524. 6) Ibidem, P. I, c. 13, quat. b, fol. 2; hierachter, blz. 524.

7) Ibidem, P. II, c. 1, quat. b, fol. 3r; hierachter, blz. 525.

8) Ibidem, P. II, c. 3, quat. b, fol. 4r; c. 6, quat. c, fol. 2r; c. 7, quat. c, fol. 2o; hierachter, blz. 527, 532, 533.

lutie ontvangen. Als er nu geen vage vuur was, zouden zij op het zelfde oogenblik ten hemel gaan. Maar hoe staat het dan met het woord van den profeet: Gij zult ieder geven naar zijne werken? 1) Men ziet, de tegenspraak is niet volkomen. Maar dat den éénen keer de noodzakelijkheid van het vagevuur wordt betoogd voor de vergefelijke en den anderen keer voor de hoofdzonden, valt niet weg te redeneeren. Aan de leeken zullen de tamelijk subtiele onderscheidingen der theologen zijn ontgaan. Het is trouwens de vraag, of zij door Van Hoogstraten zelf in den loop der rede steeds zijn in acht genomen. Soortgelijke onvastheid heerscht ten opzichte van een ander punt. De bewijsvoering voor het bestaan van het vagevuur wordt voornamelijk vastgeknoopt aan de uitlegging der kerkvaders van 1 Kor. III: 11-15: „een anderen grondslag kan niemand leggen dan die gelegd is, welke is Jezus Christus. Zoo nu iemand op dezen grondslag bouwt goud, zilver, kostbare steenen, hout, hooi, stroo, eens iegelijks werk zal openbaar worden. Want de dag zal het doen kennen, dewijl hij door vuur zich openbaart; en hoedanig eens iegelijks werk is, zal het vuur beproeven. Indien iemands werk, dat hij er op gebouwd heeft, blijft, zal hij loon ontvangen; indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, maar hij zelf zal behouden worden, doch zóó als door het vuur heen". De tegenstanders beweren, dat volgens dezen tekst allen door het vuur heen moeten, zoowel zij, die op het fundament goud en zilver, als zij, die er hooi en stoppelen op gebouwd hebben 2). Hierop wordt nu door den schrijver met een beroep op Alcuinus betoogd, dat de eersten, d. z. de heiligen, op de gemakkelijkste wijze door het vagevuur heenvliegen en dat zij er even ongedeerd uit te voorschijn komen als de drie godvruchtige jongelingen uit den vurigen oven te Babel. Aldus in het vierde hoofdstuk der eerste afdeeling 3). Deze opvatting zou echter vrome ooren kunnen kwetsen. Daarom draagt Van Hoogstraten in het vijfde hoofdstuk nog eene andere voor, even aannemelijk volgens hem als de vorige. Men onderscheide tweeërlei vuur. Het ééne is inwendig, een innerlijk oordeel Gods (iudicium dei internum), dat ieder mensch in zich omdraagt, en waar alle werken, ook de goede, doorheen moeten gaan. Het tweede is licha

1) De purgatorio, P. II, c. 6, quat. c, fol. 2r; hierachter, blz. 532. 2) Ibidem, P. I, c. 3, quat. a, fol. 2, 3r; hierachter, blz. 514 vlg. 3) Ibidem, P. I, c. 4, quat. a, fol. 3r; hierachter, blz. 516.

« ÖncekiDevam »