Sayfadaki görseller
PDF
ePub

De Trivm lingvarvm et Studii theologici ratione dialogus per Iacobum Latomum.

INLEIDING.

De samenspraak van Latomus „Over de kennis der drie talen en de studie der theologie" werd ten deele uitgelokt door eene verhandeling van Erasmus. Na de verschijning verbreidde zich het gerucht, dat onder de personen, die Latomus had aangevallen, voornamelijk Erasmus was bedoeld. Daarom heeft deze toen een puntig verweerschrift laten volgen. Moge Latomus het hoofdzakelijk op den grootsten humanist van zijn tijd gemunt gehad hebben, de aanleiding tot schrijven ontleende hij aan iets anders, nl. aan de inaugureele rede, waarmede Petrus Mosellanus, een jong en vurig bewonderaar van Erasmus, het ambt van hoogleeraar in de Grieksche taal aan de universiteit te Leipzig aanvaardde.

In die dagen bracht de quaestie der „drie talen", te weten, of het noodig en gewenscht is behalve Latijn tevens Grieksch en Hebreeuwsch te leeren, verscheidene universiteiten, ook die te Leuven, in beroering. Door het Humanisme was de vraag aan de orde gesteld. Hoe ook de onderlinge verhouding der drie groote richtingen, die van de Humanisten, die van de trouwe aanhangers der traditioneele Roomsche kerk en die van de voorstanders der Hervorming moge zijn geweest, kenmerkende feiten zijn, dat bovenbedoelde vraag te Wittenberg bevestigend, te Leuven, althans Vooreerst en door de meerderheid ontkennend werd beantwoord. In de stad van Luther, waar de litterator Philippus Melanchthon de persoonlijke schakel vormde tusschen humanistische en theologische kringen, werden het Grieksch en het Hebreeuwsch, de grondtalen des Bijbels, sedert den oorsprong der Reformatie ijverig beoefend. Te Leuven hadden zij, die het belang van de kennis

dezer talen inzagen, veel grooter moeite haar eene plaats in het universitaire onderwijs te verzekeren.

Aan pogingen daartoe heeft het niet ontbroken. In het j. 1517 heeft Hieronymus Busleiden een bescheiden kapitaal nagelaten voor de stichting van een collegium trilingue", waarin behalve tien studenten drie professoren gevestigd zouden zijn, één voor het Latijn, één voor het Grieksch en één voor het Hebreeuwsch. Terwijl het gebouw werd opgetrokken (op de Vischmarkt), hielden de professoren hunne inaugureele oratie op 1 Sept. 1518 bij de Augustijners. Het duurde echter nog een paar jaren eer zij werkelijk tot het geven van onderwijs door de universiteit werden toegelaten. Allerlei formeele moeilijkheden werden hun in den weg gelegd. De diepere grond van het verzet was de afkeer van het Humanisme, dat aan de studeerende jongelingschap wilde bijbrengen èn een beter Latijn en een andere inrichting van de studie der theologie, waarin de beoefening van de grondtalen des Bijbels op den voorgrond trad, zij het ook, dat door het collegium trilingue" slechts een eerste stap in die richting zou worden gedaan, daar de lessen in Grieksch en Hebreeuwsch alleen bestemd waren voor de Zondagen en de groote feestdagen. Studenten, die waarschijnlijk alleen de echo wedergaven van hetgeen hun door de professores ordinarii" was ingeprent, zeiden: „Nos non loquimur Latinum de foro piscium, sed loquimur Latinum matris nostrae Facultatis". Onder dit alles was Erasmus, sedert het j. 1517 te Leuven wonende, de raadsman der executeuren van Busleiden's testament, tevens eerste curatoren van het drietalig college 1).

In den aanvang van het j. 1518 verscheen van Erasmus de ,,Aanwijzing of beknopte methode om te komen tot de ware theologie" 2). Zij mag gerekend worden tot de vruchtbaarste geschriften, welke zijne vaardige pen heeft voortgebracht. Onder het doorlezen gevoelt men bij iedere bladzijde, welken invloed de denkbeelden van onzen vermaarden landgenoot vooral in Protestantsche theologische kringen hebben uitgeoefend, van welke vèr strekkende beteekenis het hier geschrevene eeuwenlang geweest is voor de

1) Valerius Andreas, Fasti academici stvdii generalis lovaniensis, Lov. 1650, in-4o, p. 275 sqq.

2) Desiderius Erasmus, Ratio seu methodus compendio perveniendi ad veram theologiam, in zijne Opera omnia, Lvgd. Bat. 1704, in-fol., T. V, col. 75–138.

inrichting der theologische studiën aan de Protestantsche universiteiten. Oorspronkelijk heeft hij dit stuk als eene inleiding laten voorafgaan aan zijne eerste uitgave van het Grieksche Nieuwe Testament. In het genoemde jaar werd het, belangrijk omgewerkt en uitgebreid, afzonderlijk gedrukt. Reeds het begin is treffend, daar de schrijver in de eerste plaats verlangt, dat de aanstaande godgeleerde zich tot zijne studiën begeven zal met den waren gemoedsaard, de theologie beschouwen als eene echte levensleer, aan welker verheven doel hij met hart en wandel dient te beantwoorden 1). De weg tot de theologie vangt aan met de studie van Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch 2). Verder moeten behalve dialektiek ook rhetorica (met inbegrip van grammatica en poëzie), arithmetica en muziek worden beoefend. Tevens is het verwerven van eenige kennis der natuur, van kosmographie, van plant- en dierkunde gewenscht, vooral voor het recht verstand van onderscheidene plaatsen in den Bijbel; bij kennis der natuur denkt Erasmus dus aan iets als Bijbelsche Oudheidkunde. Zelfs de kennis van de gebruiken der heidensche godsdiensten kan bij de Bijbeluitlegging uitnemend te stade komen 3). De oude kerkvaders, Origenes, Basilius, Chrysostomus, Hieronymus verdienen beoefend te worden boven de scholastiek ). Het middenpunt der studie is altijd de Bijbel. Langs den aangeduiden weg nadert de theologische student tot de Christelijke leer, welke geheel uit de Schrift wordt getrokken. Vrij uitvoerig wordt de inhoud dezer leer door Erasmus omschreven, zooals zij tevens op den kansel zou behooren verkondigd te worden. Zij vertoont een geheel ander beeld dan de traditioneele kerkleer 5). Ook de zedenleer moet geheel uit den Bijbel worden geput 6). Den jongen godgeleerde wordt aangeraden zelf zekere "Loci theologici" aan te leggen, nl. bij eene reeks van onderwerpen aan te teekenen, wat in het Oude en het Nieuwe Testament hierop betrekking heeft 7). Krachtig wordt er op aangedrongen, dat hij de

1) Erasmus, Methodus perveniendi ad veram theologiam, in de Opera, T. V, col. 76, 77.

2) Erasmus, Ibidem, col. 77 e; vgl. col. 120 c.

3) Erasmus, Ibidem, col. 79, 80. Vgl. voor de kennis der natuur en de poëzie: col. 125 b.

4) Erasmus, Ib., col. 82 a, 83. 5) Erasmus, Ib., col. 84 a-d.

6) Erasmus, Ib., col. 105 c, d.
7) Erasmus, Ib., col. 130 f, 131 a.

« ÖncekiDevam »