Sayfadaki görseller
PDF
ePub

Immers niet alles, wat de oudheidkundige ontdekte, was even belangrijk, of evenzeer geloofwaardig. Het moge vaak gebeuren, dat de geestdrift, voor dit vak zoo noodzakelijk en niet te miskennen bij dergelijke, meer dorre en afgetrokkene, werkzaamheden, in den eersten oogengenblik in verrukking vervoere bij de gedachte, dat men nieuwe documenten gevonden heeft, die de historische waarheid in een nieuw daglicht plaatsen zullen; ook die geestdrift moet noodwendig bekoelen. Want niet alle gedenkschriften behelzen waarheid. Zij zijn niet zelden zeer moeijelijk te lezen, en vereischen dus diplomatische kennis der handschriften, of 't zij te eenzijdig, 't zij te onvolledig, 't zij te afgebroken, dan dat zij de echte voordragt der zaken zouden behelzen. Daartoe moest men critische kennis en werkzaamheid bezigen,

ten einde onder het stof der oudheid het kaf van het koorn te scheiden.

Waar de geschiedvorscher deze zijne taak verrigt heeft, treedt de geschiedschrijver op. Beiden moeten elkander de hand bieden, zal de geschiedenis in onzen tijd, (waarin na de bekoeling van vele vroegere partijschappen en de overdreven schatting van het gezag van achtingswaardige, maar niet altijd volledig onderrigte of onpartijdige, geschiedschrijvers, de historische waarheid meer onbewimpeld kan aan het licht komen,) niet alleen beschreven, maar tevens verrijkt en gezuiverd worden. Dit kenmerk toch moet den waren pragmatischen geschiedschrijver karakteriseren. Hem is het niet alleen te doen, de oorzaken en gevolgen der daadzaken aan te duiden, (eene dwaling, die ook nog bij velen huisvest!) maar de daadzaken, uit de zuivere bronnen geput, moeten zóó worden voorgesteld, als zij in de werkelijke wereld plaats hadden, d. i. in verband met de oorzaken, die haar deden ontstaan, en de gevolgen, die daaruit voortsproten. (*)

Uit deze behoefte en dit streven van onzen leeftijd zijn de vele Codices diplomatici, cum civiles, tum ecclesiastici, ontstaan, die b. v. in vele Duitsche staten en steden, grootere zoowel als kleinere, voor de burgerlijk - staatkundige en kerkelijke geschiedenis zijn verzameld en uitgegeven, en welker verzamelingen in alle openbare Bibliotheken dienden voorhanden te zijn; gelijk ook de loffelijke onderneming van PERTZ, in zijne Monumenta, enz., om uit den rijken voorraad geene andere voorbeelden aan te halen. Teregt toch heeft men begrepen, dat, zal de geschiedenis volledig gekend worden, zoodanige verzamelingen niet slechts

deris

:

--

(*) Ik heb hierover uitvoeriger gehandeld in de Verh. Over den voortgang van de beoefening der Geschiete vinden in het Archief voor kerkel. Geschied., inzonderheid van Nederland, D. I. bl. 6 verv. 34 verv.

[ocr errors]

geheele landen of tijd vakken omvatten, maar even eens bijzondere kleinere landen, steden, corporatien, instellingen, enz., moeten betreffen; en hoe veel licht is er voor den pragmatischen geschiedschrijver uit deze vernieuwde bronnenstudie niet reeds opgegaan!

In het bijeenbrengen van dergelijke verzamelingen waren ook vroegere Nederlanders niet onledig. De verschillende Plakkaat- en Charterboeken, de verzamelingen van MIRAEUS, MatTHAEUS, HOYNCK VAN PAPENDRECHT, BONDAM, en zoo vele anderen, het Codex diplomaticus Dioeceseos Rheno-Trajectinae, dat door KASP. BURMAN in geschrifte werd nagelaten, en thans in het bezit onzer akademische Bibliotheek is, en zoo vele andere, meer afzonderlijke, verzamelingen van Charters, Diplomata, Staatsstukken, Bullen, enz., openden voor den geschiedschrijver nieuwe bronnen, waaruit reeds ijverig geput werd, en lieten aan het nageslacht het voorbeeld na, hoe men de geschiedenis moest trachten te verrijken.

Desniettemin voegt het ons geenszins op den arbeid van het voorgeslacht in te sluimeren. Zij begonnen slechts, wat onze leeftijd moet voortzetten. Elke beoefenaar der vaderlandsche, zoowel burgerlijk-staatkundige, als kerkelijke, geschiedenis, kan er zich, zelfs bij een oppervlakkig onderzoek, van overtuigen, hoe vele gapingen en leemten er zich nog in dezelve opdoen, alleen aan te vullen door eene naauwkeurige opdelving der bronnen, tot dusver aan den geschied vorscher onbekend. Voorzeker, zonder zoodanige navorschingen, en eer dezelve verder gevorderd zijn, zal wel de Nederlandsche geschiedenis niet volledig worden opgehelderd. Maar hiertoe wordt de gezamelijke arbeid van vele, in velerlei gedeelten van ons vaderland woonachtige, landgenooten gevorderd.

Verblijdende waren daarom voor den beoefenaar der vaderlandsche geschiedenis de bepalingen van het koninklijke besluit, ter aanmoediging van derzelver studie (23 Dec. 1826.), waarbij verordend werd: » Er zullen middelen daargesteld en aangewend worden, om de » bronnen der Nederlandsche geschiedenis, voor zoo verre die tot nog toe onbekend, of >> nog niet volledig bewerkt mogten zijn, te doen opsporen, nader te onderzoeken en zoo » veel noodig, in het licht te geven," en men mogt zich hiervan de gelukkigste gevolgen voorspellen. Doch de daarop al ras gevolgde toestand des vaderlands verijdelde deze hoop,

en doet ons als nog de in werking-brenging verwachten dier toen genomene bepalingen. Dringend gaat daarom de stem des geschied vorschers op tot den Koning, opdat, indien die onzekere toestand des vaderlands eerlang, gelijk wij wenschen, mogt wijken, en deze episode onzer geschiedenis zal zijn afgeloopen, ook dit status quo der bevordering van de studie der Nederlandsche geschiedenis moge worden opgeheven, en alzoo de koninklijke belofte niet uitblijve, maar veeleer aan deze bepalingen volledige uitvoering worde gegeven.

[ocr errors]

Intusschen, wat de Staat niet doen kon, deden aanvankelijk afzonderlijke personen en instellingen. Gaf de Koning voor zich zelven het voorbeeld, door zijn huis-archief voor de natie te openen, en Mr. GROEN VAN PRINSTERER te magtigen, om hetzelve, zoover het voor dezelve belangrijk was, in zijne Archives de la Maison d'Orange-Nassau, te ontsluiten, had de Rijks-archivarius, Mr. J. C. DE JONGHE, reeds in 1828, met koninklijke toestemming, eene niet genoeg gekende en overrijke bron, het Rijks-archief, beginnen te openen, door de uitgave van de Besluiten der Staten-Generaal van 1566 af, en in deszelfs Geschiedenis van het Zeewezen in Nederland en andere geschriften; niet minder waren afzonderlijke provincien en steden werkzaam, door de aanstelling van afzonderlijke Archivarii. — En van welk belang die aanstelling voor de vaderlandsche geschiedenis zijn kan, toonde onder anderen NYHOFF te Arnhem, die, ten vervolge op den arbeid van BONDAM en VAN SPAAN, zijne Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland begon uit te geven, nadat hij van hooger hand met de uitnoodiging vereerd was, om zoodanige oorkonden in het licht te geven, als, voor openbaarmaking geschikt, in het provinciaal-archief van Gelderland voorhanden zijn; gelijk ook zijne beschrijving van het Archief van Kuilenburg en andere stukken daaraan dienstbaar waren. Even als deze in het Geldersche, zoo waren andere mannen, in verschillende provinciale en stedelijke archieven werkzaam, ter ontdekking en mededeeling van oorkonden en hulpmiddelen voor de geschiedenis, en meer en meer schijnt in de verschillende gewesten van noordelijk Nederland de zucht aan te wakkeren, zoowel om afzonderlijke Archivarii aan te stellen, die krachten en leven daaraan konden besteden, als om uit dezelve aan het licht te brengen, wat tot nu toe in die verborgene schuilhoeken het oog des geschiedvorschers ontging.

Het was uit dit oogpunt, dat de onderneming van den heer DoDT van Flensburg mij regt welkom was, ter uitgave van een Archief voor kerkelijke en wereldlijke geschiedenissen, inzonderheid van Utrecht, waarvan de twee eerste stukken, gelijktijdig, als tot eene proeve

verschenen.

Er bestaat toch eene dubbele reden, waarom de kerkelijke en wereldlijke geschiedenis van Utrecht waardig zijn, om nader te worden aangevuld; zij is gelegen, zoowel in het belang der Utrechtsche geschiedenis, als in de aldaar voorhanden zijnde Archieven.

Immers is het voor den beoefenaar der vaderlandsche geschiedenis niet twijfelachtig, hoe belangrijk de Utrechtsche geschiedenis is, en op zich zelve, en voor die van Nederland in't algemeen. Gelijk toch de historie der Hollandsche, Geldersche en van andere gewesten zoo vele gedeelten der vaderlandsche geschiedenis aanvullen, en zonder derzelver volledige kennis die van Nederland niet kan gekend worden, zoo was vooral Utrecht belangrijk, niet alleen als een deel van het geheel, maar tevens om het naauwe verband van dit Sticht met de overige Nederlandsche gewesten. Gedurende een belangrijk tijdsverloop stond dáár de eenige Bisschopsstoel, van waar het kerkelijke gezag in het Over- en Nedersticht uitging, en dus over de meeste der Nederlandsche noordelijke gewesten. De geschiedenis van het Sticht moest dus noodwendig raakpunten hebben met de voornaamste der Noord-Nederlandsche gewesten, en invloed op dezelve uitoefenen. De Bisschop, als wereldlijk vorst, voerde niet alleen oorlogen en sloot verbonden met de Hollandsche Graven, de Hertogen van Gelder, en andere Vorsten; had niet alleen zijne goederen en tienden alom gelegen; maar de geestelijke zorg van dezen, in zijn gewest tevens wereldlijken, vorst, strekte zich mede uit over andere gedeelten des vaderlands. Hierdoor werd Utrecht niet zelden het middenpunt van Nederland, en waar de staatkundige magt bezweek, daar trad de geestelijke magt op; vooral in de middeleeuwen, dat kerkelijke tijdvak der Germaansche volken. Staatkunde en godsdienst, in de geheele geschiedenis der middeleeuwen ineengesmolten, drukten in Utrecht dat zelfde karakter volledig uit. Voorzeker, wat Rome in die eeuwen was voor de nieuwe Europesche volken, dat was Utrecht voor vele Nederlandsche gewesten. Te regt, dunkt mij, heeft dan ook de heer DoDT, in dit archief voor Utrecht, de kerkelijke en wereldlijke geschiedenis vereenigd: want hier waren dezelve, zoo lang de Bisschop tevens het wereldlijke gezag uitoefende, nooit afgeschci

den. En dus mag dit karakter des tijds niet gemist worden in de verzamelingen van oorkonden dier dagen, daar het in de oorkonden zelve zoo duidelijk staat uitgedrukt.

Maar er bestaat daarenboven eene andere reden, waarom vooral Utrecht belangrijk is voor zoodanig Archief. Ik bedoel de verschillende archieven, die in onze stad voorhanden zijn. Immers het Archief der vroegere Kapittelen, thans Domein-Archief alhier, bevat alsnog een' belangrijken schat ter verrijking onzer vaderlandsche geschiedenis. Gaf voor eenige jaren de benoeming van een' Archivarius voor dit archief, in den persoon van den veel belovenden DEDEL, goede hoop, dat men eenmaal meer in staat zijn zoude te weten, welke belangrijke oorkonden aldaar, vaak ongeordend, althans zonder behoorlijke registers, voorhanden zijn, en wat, behalve hetgeen vooral VAN SPAAN, BONDAM, en anderen, daaruit vroeger geput hebben, nog aanwezig is; zijn vroege dood nam dit uitzigt met zich in het graf. Dit archief toch vereischt, om voor de geschiedkundige wetenschap belangrijk te worden, al de krachten van een' afzonderlijken Archivarius. Daar de papieren van meer dan een der Kapittelen alsnog ongeordend liggen, is het aan niemand bekend, wat daar verscholen ligt, en het geen nu en dan, door goedgunstige toestemming van de Administratie der Domeinen en van den heer VAN DOORN, agent der domeinen alhier, mogt te voorschijn treden, toont genoegzaam aan, hoe belangrijk het zijn zoude, dat een afzonderlijke Archivarius met die zorge belast wierd. In het belang dus der vaderlandsche historische wetenschap wenschen wij, dat de Staat zoodanige maatregelen moge verordenen, welke reeds dadelijk een der eerste beginselen konden in het leven roepen van de bovengenoemde, in het koninklijke besluit (1826) vastgestelde, bepalingen. Niet minder belangrijk voor de kerkelijke geschiedenis, niet alleen van Utrecht, maar voor die van Nederland in het algemeen, is een ander Archief in onze stad voorhanden, dat der Oud-Roomsche klerezie, thans onder den achtingswaardigen pastoor VAN WERKHOVEN berustende. Gelijk toch in het Domein-archief dat der vroegere Kapittelen voorhanden is, zoo zijn de overblijfselen van het vroegere Bisschoppelijke archief hier aanwezig. Niet slechts de vergelijking der documenten, in de beide archieven gelijkelijk, of in afschrift, of in originali berustende, maar het bijzonder eigendommelijke dezer belangrijke verzameling is, vooral voor latere tijden, in en na de 16' eeuw, geschikt, om de Nederlandsche Roomsch-katholijke kerkelijke geschiedenis in het ware daglicht te plaatsen. Ik onthoude mij Ik onthoude mij van bijzonderheden.

« ÖncekiDevam »