Sayfadaki görseller
PDF
ePub

In dit zesde stuk wordt gevonden:

L. Stukken, loopende over de jaren 1577 en 1578. der Utrechtsche geschiedenis, als:

1. Brief der staten van Utrecht aen den prince van Orangien, 3 jan., 1577. 2. Memoriale historicum, 23 fbr., 1577.

3. Brief der gecommitteerden wt Brussel aen de staten van Utrecht, 26 mart., 1577. 4. Brief der gecommitteerden wt Brussel aen de staten van Utrecht, 31 mart., 1577. 5. Brief der gecommitteerden wt Brussel aen de staten van Utrecht, 17 apr., 1577, 6. Don Jan van Oostenryck, etc., 9 maji, 1577.

7. Copye vande conclusie vande vyff godtshuysen, 11 jun., 1577.

8. Resolutie vande vroedschap, 16 jun., 1577.

9. Verclaring der acht hopluyden, 16 jun., 1577.

10. Brief der hopluyden aen mynheer van Boussu, 19 jun., 1577.

11. Anto. v. Riebeeck aen Floris Thin, 3 jul., 1577.

12. Brief der gecommitteerden wt Brussel aen de staten van Utrecht, 14 aug., 1577.

13. Les estats d'Utrecht a mss. les estats gener. des Pays-Bas a Brux., av. apost., 19 aug., 1577. 14. Pieter van Vryenes aan Floris Thin, 26 spt., 1577.

15. Requeste van Lieb. vander Moelen, om ontslaghen te wesen v.'t scependom, 22 oct., 1575. 16. Ander requeste by denzelven, ten fyne voorsz., 19 nov., 1577.

17. Brieff vande regeerders der stadt Utrecht, tot antwoordt aen de HH. vanden hove, roerende de voorgaande requesten.

18. Floris Thin aen Ger. van Wyckersloot, 14 dcc., 1577.

19. De staten van Utrecht aen de staten generael, apr. (?), 1577.

20. Van alle inconvenientien, die dorch dat slot van Vredenborch, etc., gevallen zyn, 1577. 21. Quitantie vande penninghen, gecomen vanden sulverwerk der kerken, 17 may, 1578. 22. De staten van Utrecht beloven den vyff godtshuysen, de gefurneerde penninghen, etc., weder te sellen restitueren, 24 may, 1578.

23. Floris Heermale wt Antwerpen aen de staten van Utrecht, 29 Juny, 1578. 24. Dezelve aen dezelven, 2 July, 1578.

25. Request van weghen het convent van S. Pauwels binnen Utrecht, aen den ertshertoch Matthias, ruerende de incorporatie van haerl. goederen tot 't nyewe aertsbisdom, jul., 1578. 26. Johan, grave toe Nassaw, etc., aen mr. Floris Thin, 3 spt., 1578.

27. Floris Heermale wt Antwerpen aen de staten van Utrecht, 6 dec., 1578.

28. Instructie v. weghen de vyff ecclesien v. Utrecht, gegheven hr. en mr. Ja. Cuynretorff, etc., omme hem daer nae by de exc. vande pr. v. Orangien, etc., te reguleren, 1578.

Verscheidene dezer acht en twintig stukken zijn, (gelijk zulks achter elk stuk is te kennen gegeven), gegeven volgens de oorspronkelijke brieven, herustende in de rijke verzameling van jonkh. BEELDSNIJDER VAN VOSHOL, die ons dezelve, gelijk zijne geheele verzameling, met eene voorbeeldige belangloosheid, ten gebruike heeft open gesteld, waarvoor wij hem, zoo als mede voor vele andere bewijzen van bijzondere toegenegenheid, bij deze eenen opregten dank wenschen te hebben gezegd. De overige van deze stukken hebben wij, even als de volgende vier, doen afdrukken volgens gelijktijdige copien, berastende op het arhief der Oud-roomsch-catholijken hier ter stede.

II. Stukken, loopende over de jaren 1553-1558. der Utrechtsche geschiedenis, namelijk: 1. Accomodement entre le clenge d'Utrecht et la gouvernante sur un subside, 19 aug., 1553. 2. Resolutie ende conclusie der staten van Utrecht ende Montfoert, rakende ene petitie van weghen keyserl. majesteit, 21 apr., 1554

3. Inhuldiginghe Philippi, regis Hispaniarum, inden lande van Utrecht, 26 oct., 1555. 4. Consent van den coninck, om renten te lichten, 13 jun., 1558.

Geschreven, den 1st Nov., 1838.

J. J. DODT VAN FLENSBURG.

STUKKEN

LOOPENDE OVER DE JAREN 1577 EN 1578.

DER

UTRECHTSCHE GESCHIEDENIS.

BRIEF DER STATEN VAN UTRECHT AEN DE PRINCE VAN ORANGIEN,
3 jan., 1577.

Deurluchtige, hoochgeboren, vermogende, genadige heere. Wy gebieden ons met aller gediensticheyt indie goede gratie van U excellentie aen, deselfden niet connende geswygen, hoe dat U Exc. ten ewighen daghen nummermeer genoechsaem en sullen connen bedanken van de groote vruntschap ende singuliere affectie, dewelcke U Exc. onlanx aen ons betoont heeft, ons luyden versiende van verscheyden stucken van grof geschut ende ammunitie van oorloch, daer toe dienende, om ons te wapenen, ende voorts oock onder te brengen 't casteel van Vredenborch alhier, ende die erfvianden van dese Nederlanden, die Spaensche soldaten, daer op seyn, ende souden wel gehoopt hebben deur Gods gratie ende dese hulp ende assistentie van Ů Exc., dat wy al nu 't voersz. casteel becrachticht ende ingenomen souden hebben, ten ware 't selfde aen een saecke gefailleert hadde, te weten, aen willige en betaalde soudaten, van dewelcke wy alhier in grooten gebreken zyn, hoewel dat wy van beroyde, onbe taelde ende onwillige soudaten overlanx in grooten getale seer beswaert syn geweest ende als nog ons groflyck beswaert vynden, dewelcke ons luyden binnen ende buyten der stadt ende steden van onser provincie gansselyck opeten ende vernielen, ende nochtans soe verre van huys is, dat sy ons luyden enigen singulieren dienst souden willen doen, om 't voersz. huys van Vredenborch te beweldigen ende onder te brengen, maer meer 't selfde deur heur oproerten ende mutineren behinderen ende beletten, d'welcke zyluyden in drie continuele daghen in sulcker vuegen aengericht hebben, ende principalyck 't regiment resorterende onder die grave van Bossu, dat sy op gisteren heuren oversten-lieutenant, die heere van Tambergen, met veele anderen van heurlieder veendelen capiteynen versekert ende gevangen genomen hebben, ende souden oock sulcks aen den vryheern van Hierges, hier by ons synde, vermetelyck geattenteert hebben, ten ware 't selfde by intercessie van eenige van onse gedeputeerden in tyts behindert ende belet hadde geweest, also dat syn genade in syn gewoonlyck

logis hem niet en heeft derven outhouden, maer heeft in heymelycke plaetsen enighen tyt jegens desen aenvanck moeten latiteren ende noch rechtevoert, om syn devoir de toen jegens 't voersz. casteel, onder heurluyden sich niet en derft betrouwen, om welke ende diergelyke andere inconvenienten, dewelcke aparentelyck hieruyt souden mogen spruyten, syn wy genoodicht geweest brengers van desen op't spoedichste af te veerdighen, te weten, den eersamen, wysen ende discreten Aelbert Foeck, raedt der stadt Utrecht alhier, ende daer beneffens acht soudaten, by die gemeene veendelen van den voorsz. regimenten van den grave van Bossu daer toe vercoren, om syn genade te moete te reysen, also wy verstaen, dat hy op wege soude wesen om herwaerts te comen, ende den grooten noot ende onse extreme periculen te kennen te geven, ten eynde syn genade daarvan in't breet verwitticht wesende, oorsaeck soude mogen hebben, om syn bycoempst alhier op't spoedichste te accelereren; Ende want wy niet en weten, of denselfden noch wt Brabant vertogen is, ende dat in al sulcken gevalle dese onse gesanten voerder souden moeten trecken, om syn genade te becomen, bidden ende suppliceren wy UExc. in aldre ootmoet, dat deselve gelieve onse voorsz. geschicten brieven van recommandatie mede te geven aen den voornoemden grave van Bossu, ten eynde hy in aller spoed sich op wech geve, om alhier te comen, ende syn voersz. regiment mit fournissement van gerede penningen contentement te doen, ofte anders soude geschapen syn, dat wy door gebrek vandien in gelyck ongemak cortelick souden mogen vervallen, 't welck tot Maestricht ende Antwerpen cortelick, Godt betert, gebeurt is, waeraen niet allen hangen soude 't verlies van deser stadt ende landen van Utrecht, maer oock van enige omliggende provincien; ende want wy niet en twyfelen, ofte 't selve Ü genade seer leet soude wesen deur die oude ende singuliere benevolentie, d' welcke U Exc. altyt tot ons gedragen heeft, ende rechtevoert noch metter daet wel thoent als noch te dragen, hebben wy niet willen achter laten, deselfde van onse gelegenheyt t'adverteren, begherende, dat U Excellentie onsen voersz. geschicten Aelbert Foeck gelieve goede audientie ende volcomen credyt, in 't ghene hy UExc. desen aengaende breder aengeven sal, te verlenen, aen denwelcken wy ons mits desen refere

ren.

Deurluchtige, hoochgeborene, vermogende, genadige heere, Godt, de Heere, gespare UExc. in lange gesontheyt ende allen voorspoedigen regimente. Geschreven tot Utrecht, onder 't signet van onsen domdeken, 't welck wy in desen gebruikende syn, den 3 januar, anno 1577. Uwe Exc. ootmoedige dienaren,

Die prelaten ende capittelen der vyff ecclesien, die ge-
meen ridderschap, mitsgaders die regierders der stadt
Utrecht, representerende die drie binnen staten aldaer.
Deur beveel van de selve,

Superscriptio: Aen myn heere, myn heere, die prince van Orangien, etc., stadthouder van Hollant ende Zelant, etc., onsen genadighen ende gebiedende heere.

LAMSWEERDE.

MEMORIALE HISTORICUM,
23 febr., 1577.

Ordines, Antverpiae rebus prospere succedentibus, etiam alibi milites, qui cum suis praefectis in ipsorum partes nondum transierant, multis promissionibus allicere nitebantur, quod, coep

tis eorum fortuna ubique arridente, etiam perfectum est. Nam Walones, Groningenses, capto Billyo gubernatore, fidem mutarunt, Zutphanienses idem faciunt, capto Christophoro Vasquirio praefecto, quos et ii, qui sub Francesco Verdugio militabant, sequuti sunt. Josephus quoque Taleverius, qui in Hollandia navibus aliquot regiis praeërat, a suis comprehensus in rebellium potestatem redactus est.

Restabat castrum Ultrajectense, ubi Fra. Ferdi. Avillanus cum centum circiter Hispanis in praesidio erat, quare comiti Bossuvio, qui e captivitate dimissus erat, injungunt, ut tanquam civitatis gubernator castrum illud oppugnaret, qui decimo tercio februarii cum iis Germanis, qui Trajecti hibernarant, rem aggreditur. Erat tum temporis Trajecti insignis quidam concionator atque vir doctissimus, Godefridus Leodius, qui, ardentissimo in catholicam religionem zelo, saepius pro concione in haereticos et adiaphoros quosdam catholicos invectus fuerat. Hic monasterio S.Francisci obervantium praefectus, magno haereticorum odio laborabat; et procul dubio comprehensum pessime habuissent, nisi de quorundam consilio statim post publicatam pacem Gandavensem, cum haeretici jam cristas erigere inciperent, se in castrum ad Hispanos contulisset. Hujus instinctu Hispanos resistere calumniabantur haeretici, cogebantque ejus ordinis monachos, vice cuniculariorum laborare, ignem extinguere, munitiones erigere, imo tormenta majora, quae proxime castrum promota erant, displodere, quod Hispanos illi religione apprime addictos, sacratis viris omnino parcituros esse sciebant. Cumque jam quatuordecim majoribus tormentis murum continuo quaterent, superveniunt literae ab Austriaco, quibus Hispani arma ponere jubebantur. Quas cum ordines arcis praefecto misissent, respondit, se manum Austriaci, quod nunquam antea vidisset, non cognoscere. Porro, si concederentur induciae, missurum ex suis in Brabantiam, qui de rei veritate cognosceret, alioquin gubernatori se parere paratum esse. Verum, cum Bossuvius inducias rejecisset, ingenti tormentorum strepitu rursum ad oppugnationem reditur. Sed, cum Hispani castro erupissent et, superatis munitionibus, ordinum milites aut caecidissent aut in fugam conjecissent, displosisque tormentis, magnam urbanis aedibus ruinam inferrent, coactus est Bossuvius ad Austriacum mittere, ut Hispanos arce excedere juberet. Qui, misso nuntio, Avillano mandat, ut arcem Bossuvio tradat. Quod cum praefectus se facturum diceret, voluit Bossuvius, ut tanquam dedita arce excederet. Irrisa autem haereticorum stulta superbia, Avillanus id se facturum pernegavit, neque animum neque militem sibi deësse, asseverans, quibus arcem contra Bossuvium facile defenderet. Quare Bossuvius veritus, ne graviora accederent, conditionem recepit; eique promittenti, quod arcem regiae majestatis nomine ad mandatum Austrici custodiret, Avillanus 23 februarii cum suis excessit.

Porro insignis ille Franciscanus concionator inter vulneratos, impositis aliquot emplastris, mutato habitu, evasit.

Hispani vero Vianam progressi, assumpto secum Tordesilla, qui Vianae, et Alphonso Lopes, qui Culemburgi in praesidio cum paucis fuerant, Hantverpiam contendunt.

BRIEF DER GECOMMITTEERDEN WT BRUSSEL AEN DE STATEN VAN UTRECHT, 26 mart., 1577.

Eerweerdige, hoechgeleerde, edele ende erentfeste, eersame, wyse, discrete heeren. Wy hebben UE. op eergisteren door Winant den bode geschreven ons luyden advys, nopende die satisfactie, die UE. van wegen den prince van Orangien gepresenteert is geweest "; ende hebben daerby overgesonden eenige articulen, die ons dunct, dat U. E. onder

« ÖncekiDevam »